Dutch vocabulary Flashcards
the girl, the girls
het meisje, de meisjes
grammar
de grammatica
the article (grammar)
het lidwoord
the man, the men
de man, de mannen
the woman, the women
de vrouw, de vrouwen
the baby, the babies
de baby, de baby’s
the dog, the dogs
de hond, de honden
the student, the students, the young student
de student, de studenten, het studentje
the teacher, the teachers
de docent, de leraar, de docenten, de leraren
the lesson, the lessons
de les, de lessen
the pen, the pens
de pen, de pennen
the text, the texts, the short text
de tekst, de teksten, het tekstje
the tablet(s)
de tablet, de tabletten
the smartphone(s)
de smartphone, de smartphones
the theater, the theaters
het theater, de theaters
the girl, the girls
het meisje, de meisjes
the child, the children
het kind, de kinderen
the rabbit, the rabbits
het konijn, de konijnen
the country, the countries, the little country
het land, de landen, het landje
the book, the books, the little book
het boek, de boeken, het boekje
the address, the addresses
het adres, de adressen
the answer, the answers
het antwoord, de antwoorden
the house, the houses
het huis, de huizen
good luck!
veel succes!
the name, the names
de naam, de namen
the nickname, the nicknames
de bijnaam, de bijnamen
the first name, the first names
de voornaam, de voornamen
the last name, the last names
de achternaam, de achternamen
the city, the cities
de stad, de steden
the language, the languages
de taal, de talen
the hobby, the hobbies
de hobby, de hobby’s
the animal, the animals
het dier, de dieren
the pet, the pets
het huisdier, de huisdieren
the cat, the cats
de kat, de katten
English (language), England
het Engels, Engeland
French (language), France
het Frans, Frankrijk
Chinese (language), China
het Chinees, China
German (language), Germany, the German (person)
het Duits, Duitsland, de Duitser
Dutch (language), The Netherlands
het Nederlands, Nederland
Russian (language), Russia
het Russich, Rusland
Spanish (language), Spain
het Spaans, Spanje
United States of America
Verenigde Staten van Amerika
Canada, Canadian
Canada, Canadees
Monday, on Mondays
maandag, op maandagen
Tuesday, on Tuesdays
dinsdag, op dinsdagen
Wednesday, on Wednesdays
woensdag, op woensdagen
Thursday, on Thursdays
donderdag, op donderdagen
Friday, on Fridays
vrijdag, op vrijdagen
Saturday, on Saturdays
zaterdag, op zaterdagen
Sunday, on Sundays
zondag, op zondagen
January
januari
February
februari
March
maart
April
april
May
mei
June
juni
July
juli
August
augustus
September
september
October
oktober
November
november
December
december
the spring (season)
de lente
the summer (season)
de zomer
the fall (season)
de herfst
the winter (season)
de winter
the verb, the verbs
het werkwoord, de werkwoorden
the television, the televisions
de televisie, de televisies
at, on
op
the university, the universities
de universiteit, de universiteiten
the question, the questions
de vraag, de vragen
in
in
already
al
the newspaper, the newspapers
de krant, de kranten
outside
buiten
inside
binnen
since
sinds
tonight
vanavond
the season, the seasons
het seizoen, de seizoenen
the year, the years
het jaar, de jaren
the day, the days
de dag, de dagen
now
nu