Dutch H 5 Flashcards

1
Q

(feel)

  • begrijpen zonder woorden
  • een gevoel geven
A

AANVOELEN

(VOELDE AAN, HEEFT AANGEVOELD)

  • ze voelt goed aan wanneer haar kinderen aandacht nodig hebben
  • wat voelt de stof van je jurk lekker zacht aan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  • eindingen
  • geluid maken om je wekker te maken
  • niet helemaal horizontaal zijn = hellen

(expire, end, run down)

A

AFLOPEN

(LIEP AF, IS, HEEFT AFGELOPEN)

  • de film is bijna afgelopen
  • een wekker loopt af
  • het fietsen gaat gemakkelijk, want de weg loopt hier af
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  • een gemakkelijke omstandigheid= het comfort

(comfort)

A

HET GEMAK

  • de boodschappen worden aan de deur gebracht. Dat is voor mij een groot gemak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

rustig, zonder haast (idiom)

(calmly)

A

OP JE GEMAK

  • hij liep op zijn gemak naar de winkel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

je prettig voelen (idiom)

A

OP JE GEMAK ZIJN

  • Ik voel me niet meer op mijn gemak zonder mijn laptop.
  • Altijd als ik me op mijn gemak voel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

heel gemakkelijk (idiom)

(easily)

A

MET GEMAK

  • zij won de wedstrijmet gemak
  • Hij leerde het met gemak en vond het erg leuk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

iemand of iets proberen te beschermen

=verdedigen

(defend)

A

OPKOMEN VOOR

(KWAM OP VOOR, IS OPGEKOMEN VOOR)

  • tijdens de ruzie kwam Gerda voor haar zus op
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  • omhoogkomen; zich laten zien
  • in de gedachte komen
A

OPKOMEN

(KWAM OP , IS OPGEKOMEN)

  • toen de zonopkwam, waren we al een uur aan het wandelen
  • de gedachte kwam bij de man op om met zijn werk te stoppen
  • kom op, er zijn ergere dingen dan een verloren wedstrijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

in grote hoeveelheden bewaren

(store, save)

A

OPSLAAN

(SLOEG OP, HEEFT OPGESLAGEN)

  • de wijn werd in de kelder opgeslagen
  • ik heb de foto’s op de computer opgeslagen in de map ‘mijn afbeeldingen’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

in een bepaalde richting brengen = mikken

(to direct)

A

RICHTEN

(RICHTTE, HEEFT GERICHT)

  • Ik wil mijn aandacht richten op innovatie, een van de hoofdthema’s van de Top.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

je aandacht houden bij iets of iemand

(focus on)

A

ZICH RICHTEN OP

(RICHTTE ZICH OP, HEEFT ZICH GERICHT OP)

  • George richtte zich helemaal op het examen
  • De moratoriums zijn prima, maar we moeten ons richten op de moleculen in de olie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

tegen iemand gaan praten terwijl er anderen bij zijn = zich wenden tot

(to address to)

A

ZICH RICHTEN TOT

(RICHTTE ZICH TOT, HEEFT ZICH GERICHT TOT)

  • in zijn toespraak richtte de directeur zich ook even tot de vrouw van de werknemer
  • voor informatie kunt u zich richten tot de afdeling verkoop
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

(succeed)

  • met succes een examen doen
  • een succes zijn; succes hebben
A

SLAGEN

(SLAAGDE, IS GESLAAGD)

  • mijn zus is voor de cursus geslaagd
  • zij kon niet slagen in de winkel; zij kon geen mooie jurk vinden
  • het feestje was geslaagd; iedereen vond het hartstikke gezellig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

met succes doen

A

SLAGEN IN

(SLAAGDE IN, IS GESLAAGD IN)

  • ’s avonds slaagde ze er niet meer in om haar ogen open te houden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

er nog bij doen

(to add)

A

TOEVOEGEN (AAN)

( VOEGDE TOE, HEEFT TOEGEVOEGD)

  • voeg drie eieren toe en roer het geheel goed
  • Ik heb nog iets belangrijks toe te voegen: fijn weekend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

(find out)

  • als eerste bedenken en maken
  • uitzoeken = ontdekken
A

UITVINDEN

(VOND UIT, HEEFT UITGEVONDEN)

  • Edison heeft het elektrische licht uitgevonden
  • heb je al uitgevonden hoe de nieuwe computer werkt?
17
Q

een rol spelen, van belang zijn

(matter)

A

ERTOE DOEN

(DEED ERTOE, HEEFT ERTOE GEDAAN)

  • leeftijd doet er niet toe; andere dingen zijn veel belangrijker
18
Q

de lucht in schieten

voor het eerst laten horen, bekend maken

(launch)

A

LANCEREN

(LANCEERDE, HEEFT GELANCEERD)

  • iedereen was erg tevreden over het idee dat de minister had gelanceerd
19
Q

(to meet (reguirements), to pay)

  • voldoende zijn; beantwoorden aan iets
  • betalen
A

VOLDOEN

(VOLDEED, HEEFT VOLDAAN)

  • de nieuwe medewerker voldeed niet aan de verwachtingen van de chef
  • Mijn computer voldoet niet aan mijn eisen
  • u hoeft het bedrag niet in één keer te voldoen
20
Q

kopen

A

AANSCHAFFEN

(SCHAFTE AAN, HEEFT AANGESCHAFT)

  • we hebben een nieuwe tv aangeschaft
21
Q

kwijt zijn; weg zijn = missen

(to lack)

A

ONTBRKEN

(ONTBRAK, HEEFT ONTBROKEN)

  • ik heb alle kinderen in de bus geteld en er ontbreekt niemand
  • helaas ontbreken er twee kaarten van het spel
22
Q

er niet zijn, terwijl iemand het nodig heeft

(to lack)

A

(HET) ONRBREKEN AAN

(ONTBRAK AAN, HEEFT ONTBROKEN AAN)

  • het ontbrak mij aan tijd om eerder op uw brief te reageren
  • het ontbreekt me aan geduld (= ik heb geen geduld)
  • het ontbrak hem aan talent om een beroemde schilder te worden
23
Q

bedenken en tekenen hoe iets eruit gaat zien

(to design)

A

ONTWERPEN

(ONTWIERP, HEEFT ONTWORPEN)

  • de Sagrada Família in Barcelona is ontworpen door Gaudí
24
Q

(stop, leave cease)

  • stoppen; niet meer doorgaan
  • zorgen dat iets een tijdje langzamer gaat of stopt = tegenhouden
A

OPHOUDEN

(HIELD OP; IS/ HEEFT OPGEHOUDEN)

  • wat jammer dat je met je studie bent opgehouden!
  • het verkeer werd door een kapotte vrachtwagen opgehouden
  • ik wilde naar huis, maar ik werd door mijn baas opgehouden. Hij begon een gesprek over het nieuwe project en ik durfde niet te zeggen dat ik op het punt stond om te vertrekken
25
Q

niet goed weten waar je bent of wat je moet doen; je vergissen

(to be confused)

A

DE WAR ZIJN

  • ik ben in de war. Hebben we nou morgen een toets of niet?
26
Q

door elkaar zitten; vol knopen zitten

(to be tangled)

A

IN DE WAR ZITTEN

(ZAT, HEEFT GEZETEN)

  • haar haren zaten in de war
27
Q

zorgen dat iets niet lukt (idiom)

A

IETS IN DE WAR SCHOPPEN

  • de regen schopte ons plan om te gaan fietsen in de war
28
Q

mensen of dingen die …….. zijn, zijn erg bekend

(famous)

A

BEROEMD

  • Frankrijk is beroemd om zijn wijn
  • Rembrandt is in de hele wereld een beroemde schilder
29
Q

in de periode van …

A

GEDURENDE

  • na zijn ziekte moest de heer Willems gedurende drie jaar medicijnen gebruiken
30
Q

(witness)

  • emand die bij een gebeurtenis is geweest en kan vertellen wat er gebeurd is, vooral tegen de politie of tegen de rechter
  • iemand die bij een huwelijk aanwezig is en officieel zijn handtekening zet
A

DE GETUIGE

  • een getuige heeft gezien dat de man iets heeft gestolen
31
Q

zoals blijkt uit … = blijkens

A

GETUIGE

  • getuige de rapporten heeft de minister zijn werk uitstekend gedaan
32
Q

speciaal aan iets werken

(focus on, specialise in)

A

ZICH TOELEGGEN OP

(LEGDE ZICH TOE OP; HEEFT ZICH TOELEGD OP)

  • het museum heeft zich toegelegd op kunst voor kinderen
33
Q

groter maken = vergroten

A

UITBREIDEN

(BREIDDE UIT, HEEFT UITGEBREID)

  • de minister breidde zijn invloed steeds verder uit
  • de boer breidde zijn bedrijf steeds verder uit
34
Q

groter worden

A

ZICH UITBREIDEN

(BREIDDE ZICH UIT, HEEFT ZICH UITGEBREID)

  • gelukkig breidt het aantal klanten zich nog steeds uit
35
Q

……. zaken zijn vreemd en bijzonder

(wonderful)

A

WONDERLIJK

  • het werd een wonderlijke avond