Dutch H 4 Flashcards

1
Q
A

LIEVEHEERSBEESTJE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

zo lang als men zich kan herinneren

(traditionally)

A

OUDSHER

  • van oudshe__r heeft op deze plek een cafe gestaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de kracht waarmee je mensen pijn doet

(violence)

A

HET GEWELD

  • bij de inbraak is geen geweld gebruikt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

langzaam en licht naar beneden vallen

(whirl-wirować)

A

DWARRELEN

(DWARRELDE, HEEFT/IS GEDWARRELD)

  • het was herfst en de bladeren dwarrelden van de bomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

stelen (informeel)

(to steal)

A

JATTEN

(JATTE, HEEFT GEJAT)

  • ze was heel erg boos toen haar fiets was gejat
  • Let goed op je spullen want ik deze discotheek wordt veel gejat. Vorige week ben ik mijn jas hier kwijtgeraakt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een papier waarop staat dat je geld moet betalen omdat je een fout hebt gemaakt in het verkeer = de bon

(fine, penalty, ticket)

A

DE BEKEURING

  • Deze man krijgt een bekeuring van de politie- agent omdat hij te hard gereden heeft.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  • erkennen dat je een strijd hebt verloren = capituleren
  • eten via de mond naar buiten laten gaan, vooral als je ziek bent = kotsen

(to give up, to surrender, throw up)

A

ZICH OVERGEVEN

(GAF ZICH OVER, HEEFT ZICH OVERGEGEVEN

  • Deze inbreker heeft zich na een lange achtervolging overgegeven aan de politie
  • na een lange strijd gaven de soldaten zich over. Het werlies was dudelijk
  • na het bezoek aan het restaurant moest ik thuis overgeven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een vervelend gevoel over jezelf hebben als je iets raars of iets verkeerds hebt gedaan of hebt

(to be ashamed, to be embarrassed)

A

ZICH SCHAMEN VOOR IETS

(SCHAAMDE ZICH, HEEFT ZICH GESCHAAMD)

  • Wouter schaamt zich voor zijn grote oren. Daarom kijkt hij niet in de camera.
  • Ik schaam me dood want ze hoorde dat ik over haar roddelde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

iemand die ………… is aan iets, heeft de verantwoordelijkheid voor een fout

(guilty)

A

SCHULDIG

  • Rijke landen zijn schuldig aan klimaatverandering.
  • De rechter besliste dat Edgar W. schuldig was aan moord.
  • als je als automobilist een fietser aanrijdt, ben je in principe altijd schuldig, bijvoorbeeld ook als die fietser zonder licht ridt, of op de verkeerdeweghelft
  • Hoeveel ben ik je schuldig voor de koffie? Hoeveel geld krijg je van me? (=moet je iemand nog geld betalen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

iets dat van iemand anders is in het geheim meenemen = pikken, jatten

(to steal)

A

STELEN

(STAL, HEEFT GESTOLEN)

  • Mijn scooter is gestolen tussen half acht en half tien. Toen ik na mijn werk buitenkwam, was hij weg.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

menen dat iemand schuld heeft aan iets

(suspect)

A

VERDENKEN

(VERDACHT, HEEFT VERDACHT)

  • Ik verdenk de nieuwe buren ervan dat ze hun vuil in onze KLIKO gooien!
  • Ik verdenk die fietsenmaker ervan dat hij de banden expres niet goed plakt, zodat na een week weer een lekke band hebt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  • woorden zeggen waarin de naam van God voorkomt als je boos bent
  • niet goed bij elkaar passen (kleuren)

(to curse, to swear), to clash

A

VLOEKEN

(VLOEKTE, HEEFT GEVLOEKT)

  • Hij begon meteen te vloeken toen hij zag dat zijn fiets weg was.
  • Toen Agnes merkte dat ze de trein had gemist, vloekte ze
  • Dit roze jasje vloekt met je oranje trui.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vluchten, wegrennen nadat je iets (fouts) gedaan hebt

(to run away)

A

HET OP EEN LOPEN ZETTEN

(ZETTE, HEEFT GEZET)

  • De dief zette het op een lopen.
  • Toen de inbreker merkte dat er iemand thuis was, rende hij de straat op en zette het op een lopen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  • een boot met een peddel voortbewegen;
  • informeel voor fietsen

(to paddle, to cycle)

A

PEDDELEN

(PEDDELDE, HEEFT GEPEDELD)

  • We hadden de wind in de rug en zo peddelen we rustig richting Lelystad. Op die manier is fietsen aangenaam.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

boos of verdrietig zijn

( to be in a bad mood)

A

(ER) DE PEST IN HEBBEN

  • Tanja had de pest in. Haar fiets was voor de derde keer gestolen.
  • Mijn broer heeft de pest in want zijn baas wil zij cotract niet verlengen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

count down

A

NEERTELLEN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

iets waarvan je last hebt

(discomfort, inconvenience)

A

HET ONGEMAK

  • de touristen klaagden over de ongemakken tijdensnde reis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

heel erg vervelend vinden

(to be fed up with , to be sick of)

A

BALEN

(BAALDE, HEEFT GEBAALD)

  • zij baalt van alle kritiek die ze krijgt
  • Mischa had er de balen van dat hij altijd moest oppassen op zijn zusje
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

zorgen voor iemand of iets

(ulitować się, take care)

A

ZICH ONTFERMEN OVER

(ONTFERMDE ZICH OVER, HEEFT ZICH ONTFERMD OVER)

  • ze politie ontfermde zich na het ongeluk over de kinderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

iemand die …….. is, reageert praktish en rustig

iemand die ………. is, heeft niets gegeten en gedronken, vooral geen alcohol

A

NUCHTER

  • voor een operatie moet je nuchter zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q
  • beginnen te spreken tegen iemand
  • gaan gebruiken
  • zo zijn dat het leuk, prettig of mooi gevonden wordt

(address, speak, please)

A

AANSPREKEN

  • de buurvrouw sprak mij even aan
  • in geval van nood kan Nederland een grote voorraad gas aanspreken
  • de nieuwe cd al jongeren wel aanspreken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

iemand die ….. is , is langzaam en een beetje moe

(powolny)

A

SLOOM

  • doordat het warm was, was iedereen een beetje sloom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q
  • een kind krijgen
  • prettig gevonden worden

(give a birth, please)

A

BEVALLEN

(BEVIEL, IS BEVALLEN)

  • vannacht is de buurvrouw bevallen van een gezonde dochter
  • zij gaat elk jaar naat Italie op vakantie omdat dat haar goed bevalt
24
Q
  • iemand erg bang maken bijv. door te zeggen dat je hem og haar pijn wilt doen
  • een gevaar voor iets vormen

(to threaten)

A

BEDREIGEN

(BEDREIGDE, HEEFT BEDREIGD)

  • de man bedreigde ons met een wapen
  • de Nederlandse taal wordt op universiteiten bedreigdt door het Engels
25
Q

beginnen te bestaan= zich vormen

(to originate, arise)

A

ONTSTAAN

  • er ontstoden allerlei problemen
  • weet hij hoe de aarde is ontstaan
26
Q
A

HET KENTEKENNUMMER

27
Q

vervelende, lelijkewoorden roepen

(miscall)

A

UITSCHELDEN

(SCHOLD UIT, HEEFT UITGESCHOLDEN)

  • het kind werd uitgescholden voor “dikke koe”
28
Q

self defence

A

ZELFVERDEDIGING

29
Q
  • niet sterk genoeg zijn en daardoor kapotgaan
  • slachtoffer zijn en sterven
A

BEZWIJKEN

(BEZWEEK, IS BEZWEKEN)

  • de brug is onder de zware storm bezweken
  • vorig jaar is zijn vrouw bezweken aan een ernstige ziekte
30
Q

het feit dat je iets niet kunt of wilt snappen

(incomprehension)

A

HET ONBEGRIP

  • e​er heerste veel onbegrip tussen de verschillende volkeren
31
Q
  • doorgan met iets, iets niet opgeven
  • iets blijven beweren

(maintain, carry on, insist)

A

VOLHOUDEN

(VOLHIELD, HEEFT VOLGEHOUDEN)

  • de dief hield vol dat hij niets gestolen had
32
Q

steeds laten merken dat je iets erg graag wilt

(insist on)

A

AANDRINGEN OP

(DRONG AAN OP, HEEFT AANGEDRONGEN OP)

  • de misister dringt aan op het verhogen van de belastingen
33
Q

iemand die …… is , vetrouwt iets of iemand niet

= wantrouwend

(suspicious)

A

ACHTERDOCHTIG

  • Viola keek me achterdochtig aan
34
Q

iets zeggen over iets wat gaat gebeuren

= introduceren

(initiate)

A

INLEIDEN

(LEIDDE IN, HEEFT INGELEID)

  • ik zal de film met een paar woorden inleiden
35
Q

tegen iemand zeggen dat hij iets verkeerd heeft gedaan

(to blame)

A

VERWIJTEN

(VERWEET, HEEFT VERWETEN)

  • de patient verweet de arts dat hij hem verkeerde medicijnen had gegeven
36
Q

zeggen dat het je spijt

zich excuseren

( to apologise)

A

ZICH VERONTSCHULDIGEN

  • Toon verontschuldigde zich ervoor dat hij zo laat was
37
Q

een opmerking

de uitspraak

(wypowiedz)

A

DE UITLATING

  • de president wilde niet reageren op de uitlating van de journalist
38
Q

belachelijk maken

zich vrolijk maken over

(to mock , make fun of)

A

DE SPOT DRIJVEN MET

  • De leerlingen dreven de spot met hun leraar
39
Q

heap abuse on a person

A

IEMAND DE HUID VOL SCHELDEN

  • Teon Michel een dief betrapte in zijn schuurthje, scold hij hem de huid vol. Michel wist van zichzelf niet dat hij zo veel scheldwoorden, vloeken en beledigingen kende
40
Q

het slachtoffer zijn

(suffer for, pay for)

A

ONTGELDEN

  • als Yvonne boos is, moeten haar collega’s het altijd ontgelden
41
Q

bij een gebeurtenis zijn, een bepaalde ervaring hebben

beleven, ervaren, ondervingen

(to experience)

A

MEEMAKEN

(MAAKTE MEE, HEEFT MEEGEMAAKT)

  • de vrouw heeft in haar leven al veel meegemaakt
  • ik heb weleens meegemaakt dat ik van mijn fiets getrokken werd
42
Q

de reden

(occasion, motive)

A

DE AANLEIDING

  • hij begon zonder aanleiding met mij te vechten
43
Q

(idiom)

(to lounch , initiate )

A

IN GANG TE ZETTEN

  • Onze bedoeling is een debat in gang te zetten.
44
Q

jammer vinden

(regret)

A

BETREUREN

  • Thea betreurt het dat ze niet meer tijd voor haar kinderen heeft
45
Q

met kracht vocht uit je mond naar buiten brengen en daarbij op iets of iemand richten;

(to spit on)

A

BESPUGEN

(BESPUUGDE, HEEFT BESPUUGD)

  • Frank Rijkaard bespuugde Rudi Völler en wordt sindsdien ‘De Lama’ genoemd.
46
Q

(to distract, to derive)

  • zorgen dat iemands aandacht op iets anders gericht wordt
  • begrijpen; de conclusie trekken uit iets [iemand leidt iets af uit iets)
  • maken of basis van
A

AFLEIDEN

(LEIDDE AF, HEEFT AFGELEID)

  • Tamara leidt Pieter altijd van zijn werk af.
  • Dat leidt een beetje af van alle problemen
  • Dat kun je afleiden uit onderzoek van biologen van Pennsylvania State University op labratten.
  • Ik kan informatie afleiden uit de tekst.
  • Het woord ‘aardigheid is afgeleid van ‘aardig’.`
47
Q
  • doden (een dier of een mens)
  • negatieve kritiek geven; heel slecht beoordelen = afkraken

(to kill, to criticize)

A

AFMAKEN

(MAAKTE AF, HEEFT AFGEMAAKT)

  • De schapen werden eerst verdoofd en toen afgemaakt.
  • Band ‘de kift’ wordt volledig afgemaakt op facebook vanwege hoge subsidies die zij ontvangen.
48
Q

moeten, omdat de regels zo zijn = dienen, horen

(to be proper, must)

A

BEHOREN

(BEHOORDE, HEEFT BEHOORD)

  • Onze werknemers behoren nette kleren te dragen.
  • je behoort voorzichtig om te gaan met de dingen die je geleend hebt
  • Welke landen behoren tot de Europese Unie (EU)?
49
Q
  • bezoeken, komen
  • een bepaalde indruk maken
  • gebeuren

(to come over, to come across, to happen)

A

OVERKOMEN

(KWAM OVER, IS OVERGEKOMEN)

  • Peter woont sinds twee maanden in Nederland; in september komt zijn gezin ook over
  • Is de boodschap goed overgekomen?
  • Er is mij gelukkig nog nooit eerder een ongeluk overkomen. (overkwam, is overkomen)
50
Q

dingen zeggen over iemand die zijn gevoelens pijn doen

(to insult)

A

BELEDIGEN

(BELEDIGDE, HEEFT BELEDIGD)

  • De Egyptische filmster Adel Imam heeft een celstraf gekregen omdat hij de islam beledigde in zijn films en voorstellingen. Dat bleek vandaag uit stukken van de rechtbank in Caïro.
51
Q

schreeuwen tegen iemand die wegloopt

(to scream, to shout, to cat-call)

A

NASCHREEUWEN

(SCHREEUWDE NA, HEEFT NAGESCHREEUWD)

  • Hij schreeuwde haar na, maar ze hoorde hem niet. Zij hield haar oren dicht.
52
Q

to run over

A

AANRIJDEN

  • de vrouw is overleden na een annrijding met een bus
53
Q

de keer dat twee voertuigen , vooral autos tegen elkaar aan botsen

(collision)

A

DE BOTSING

  • bij een botsing tussen een trein en een bus zijn die mensen overleden
54
Q

het recht om iets als eerste te mogen doen of om als eerste te mogen rijden

(priority)

A

DE VOORRANG

  • auto die van recht komt , heeft voorrang​
  • inwoners van de gemeente krijgen voorrang bij het toewijzen van de nieuwe woning
  • Een fietser kan net een boptsing voorkomen met een andere fietser die hem geen voorang geeft
55
Q

een plaats op het lichaam waar je verwond bent

(injury)

A

DE VERWONDING

  • het slachtoffer werd met zare verwondingen naar het ziekenhuis gebracht
56
Q

een onzettend naar en vervelend gevoel

= de walging

(disgust)

A

DE AFSCHUW

57
Q

nier overlijden na een gevaarlijke gebeurtenis

(to survive)

A

OVERLEVEN

(OVERLEEFDE, HEEFT OVERLEEFD)

  • slechts twee mensen hebben het ongeluk overleefd