Dutch: A2 Course 3 L4-6 Ze zou verliefd zijn op een ander Flashcards
She is said to be in love with another.
Ze zou verliefd zijn op een ander.
boyfriend; girlfriend
de vriend; de vriendin
in love; engaged; They got engaged (they engaged themselves).
verliefd; verloofd; Zij hebben zich verloofd.
married; separated, divorced; married but living separately; to break up
getrouwd; gescheiden; gescheiden van tafel en bed; uitmaken
to love; they love each other; head over heels (lit. over my ears)
houden van; ze houden van elkaar; over mijn oren
After a two-year marriage…
Na een huwelijk van twee jaar…
husband (2); wife (2); my wonderful husband (2)
de echtgenoot (man); de echtgenote (vrouw); mijn heerlijke echtgenoot (man)
As a public civil servant… (as a civil servant in (from) the public registry)
Als ambtenaar van de burgerlijke stand…
couples (2): I have married many couples.
stellen; echtparen: Ik heb al veel stellen getrouwd.
It’s over between my brother and sister-in-law.
Het is uit tussen mijn broer en schoonzus.
I would not want a traditional (classic) wedding like that.
Ik zou nooit zo’n klassieke bruiloft willen.
We have a stable relationship.
We hebben een stabiele relatie.
to cheat: My husband would never cheat.
vreemdgaan: Mijn man zou nooit vreemdgaan.
He has forgiven her.
Hij heeft haar vergeven.
I’m going out (dating) more often again.
Ik ga weer vaker uit.