drogredenen Flashcards

1
Q

Heap

A

filosofische probleem dat zich richt op vage begrippen en de moeilijkheid om duidelijke grenzen te stellen

Vb: een korrel zand wegnemen, blijft een hoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hellend vlak (slippery slope)

A

een kleine verandering leidt onvermijdelijk tot een grote en vaak ongewenste verandering

vb: als we softdrugs legaliseren, zal het leiden tot de legalisatie van harddrugs en uiteindelijk zal iedereen drugs gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

semantische ambiguiteit

A

een woord heeft meerdere betekenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

syntactische ambiguiteit

A

een zin heeft meerdere betekenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

desambiguering ambiguiteit

A

herschrijven (wat je precies bedoelt) of uitbreiden (korte uitleg geven zodat context duidelijk wordt waardoor ambiguiteit verdwijnt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ad hominem

A

een fout in een argument waarbij de persoon wordt aangevallen in plaats van het argument zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

denier

A

het argument of de bewering van iemand wordt verworpen op basis van een aanval op de persoon die het argument maakt

Vb: je kunt niet beweren dat dit medicijn werkt, want je bent geen arts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

silencer

A

wordt aangevallen om hem of haar het recht te ontzeggen om te spreken of een argument te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

dismisser

A

de persoon wordt aangevallen om zijn of haar geloofwaardigheid of betrouwbaarheid in twijfel te trekken

VB: we kunnen jouw mening over politiek niet serieus nemen, want je hebt in het verleden gelogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

stroman

A

iemand presenteert een vereenvoudigde of vervormde versie van het argument van een ander, zodat het makkelijker is om aan te vallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

post hoc

A

veronderstelt dat als iets na een ander gebeurt, het daardoor veroorzaakt is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

overhaaste generalisatie

A

trekt een conclusie over een hele groep op basis van te weinig gegevens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

cirkelredenering

A

gebruikt de conclusie als een van de uitgangspunten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

omdraaien van de bewijslast

A

in plaats van zelf bewijs te leveren, wordt van de ander gevraagd te bewijzen dat het niet zo is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

onjuiste analogie

A

twee zaken met elkaar vergelijken die eigenlijk niet goed vergelijkbaar zijn
VB: het opvoeden van kinderen is niet als trainen van honden. beiden moeten gehoorzamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

filosofische probleem dat zich richt op vage begrippen en de moeilijkheid om duidelijke grenzen te stellen

Vb: een korrel zand wegnemen, blijft een hoop

A

Heap

17
Q

een kleine verandering leidt onvermijdelijk tot een grote en vaak ongewenste verandering

vb: als we softdrugs legaliseren, zal het leiden tot de legalisatie van harddrugs en uiteindelijk zal iedereen drugs gebruiken

A

hellend vlak

18
Q

een woord heeft meerdere betekenissen

A

semantische ambiguiteit

19
Q

een zin heeft meerdere betekenissen

A

syntactische ambiguiteit

20
Q

herschrijven (wat je precies bedoelt) of uitbreiden (korte uitleg geven zodat context duidelijk wordt waardoor ambiguiteit verdwijnt)

A

desambiguering ambiguiteit

21
Q

een fout in een argument waarbij de persoon wordt aangevallen in plaats van het argument zelf

A

ad hominem

22
Q

het argument of de bewering van iemand wordt verworpen op basis van een aanval op de persoon die het argument maakt

Vb: je kunt niet beweren dat dit medicijn werkt, want je bent geen arts

A

denier

23
Q

wordt aangevallen om hem of haar het recht te ontzeggen om te spreken of een argument te maken

A

silencer

24
Q

de persoon wordt aangevallen om zijn of haar geloofwaardigheid of betrouwbaarheid in twijfel te trekken

VB: we kunnen jouw mening over politiek niet serieus nemen, want je hebt in het verleden gelogen

A

dismisser

25
Q

iemand presenteert een vereenvoudigde of vervormde versie van het argument van een ander, zodat het makkelijker is om aan te vallen

A

stroman

26
Q

veronderstelt dat als iets na een ander gebeurt, het daardoor veroorzaakt is

A

post hoc

27
Q

trekt een conclusie over een hele groep op basis van te weinig gegevens

A

overhaaste generalisatie

28
Q

gebruikt de conclusie als een van de uitgangspunten

A

cirkelredenering

29
Q

in plaats van zelf bewijs te leveren, wordt van de ander gevraagd te bewijzen dat het niet zo is

A

omdraaien van de bewijslast

30
Q

twee zaken met elkaar vergelijken die eigenlijk niet goed vergelijkbaar zijn
VB: het opvoeden van kinderen is niet als trainen van honden. beiden moeten gehoorzamen

A

onjuiste analogie