Diabetes Flashcards

1
Q

Cijfers diabetes

A

Ongeveer een miljoen mensen in NL.

25% van de DM patiënten weet het nog niet (in NL is dit percentage kleiner ivm screening na 60 jaar)

De komende jaren wordt er een stijging van ongeveer 34% verwacht.

Economisch is diabetes ook een enorme last, het kost ongeveer 1,7 miljard per jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is diabetes?

A
  • stofwisselingsziekte, primair gekenmerkt door teveel glucose in het bloed (chronische hyperglycemie)
  • Insuline heeft een sleutelrol
  • Als gevolg van defecten in secretie insuline treden ook stoornissen op in vet-en eiwitstofwisseling

Insuline wordt aangemaakt in de alvleesklier. Op het moment dat je gaat eten wordt er meer insuline aangemaakt om die suikers op te nemen.

Belangrijk om te weten welke vorm, dan weet je welke behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Productie insuline

A

Betacellen in de eilandjes van Langerhans zijn groepjes cellen in de alvleesklier waar insuline wordt gemaakt.

B-cellen in de pancreas.

De alvleesklier is ook betrokken bij spijsvertering.

Als je teveel suiker in je bloed hebt plas je het uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Insuline

A

Is een opbouwend hormoon. Het bouwt spieren en vet op. Bij weinig insuline val je af.

Eerst moet van de pro-insuline de c-peptide worden afgeknipt, daarna is het werkzaam.

Vanaf 1923 begint toediening van insuline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

HbA1C

A

Suiker bindt zich aan het rode bloed, dus hoe meer suiker in je bloed, hoe meer suiker zich heeft gebonden aan de rode bloedcellen.

Met die meting kun je zien hoe het gemiddelde de afgelopen 6-8 weken was.
Probleem: schommelingen worden niet weergegeven.

4x meting. Het is de beste maat, omdat we geen andere maat hebben.

Eigenlijk iedere waarde die je vindt boven de 11 is iemand met diabetes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Zwangerschapsdiabetes

A

Bij het merendeel gaat het na de zwangerschap weg.

= aanleg of hoog BMI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

MODY

A

Vaak genetische aanleg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Criteria diabetes

A

Gestoord nuchter glucose:
Vingerprik: 5.6-6,1 mmol/l
Uit ader: 6,1-7,0 mmol/l

Gestoorde glucose tolerantie:
Vingerprik: 7,8-11,1 mmol/l
Uit ader: 7,8-11,1 mmol/l

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

capillair bloed en veneus plasma

A

capillair bloed = vingerprik

Veneus plasma = uit de arm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Insulineresistentie

A

Weefsel is minder gevoelig voor insuline.

Vaak is er een combinatie van verstoorde insuline productie en insuline resistentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Type 1

A
  • Auto-immuun type 1 en LADA:
    Het lichaam maakt antistoffen.
  • idiopathische type 1:
    Je vindt geen antistoffen, verder dezelfde kenmerken.

Het ontstaat doorgaans op jongere leeftijd, vrij acuut met flink ziek zijn en gewichtsverlies.

Zo’n 10-15% heeft dit type.

Door ontspoorde afweerreactie tegen insuline producerende betacellen in de eilandjes van Langerhans wordt geen insuline meer gemaakt.

Erfelijke vatbaarheid en omgevingsfactoren spelen een rol

LADA is langzamer ontwikkelende vorm van autoimmuun type 1

Idiopatische type 1 is een vorm waarbij de etiologie van de betaceldestructie niet duidelijk is.

Bij type 1 heb je vanaf het begin insuline nodig.

Inpassing speelt grote rol in insulineregulatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Type 2:

A

Je maakt te weinig insuline om aan de vraag te voldoen.

Type 2 is vaak beter te regelen dan type 1

Bij type 2 speelt beweging niet zo’n grote rol in de regling.

Bij type 2 gaat de insulineproductie vaak eerst omhoog, maar wegens resistentie kan het niet tegen de vraag op. Dan neemt de productie af en dat is vaak het moment dat je insuline erbij krijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kenmerken type 1:

A
  • veel drinken, veel plassen
  • gewichtsafname in korte tijd
  • klachten gaan vaak heel snel (misselijk, braken)
  • soms verminderd bewustzijn, uitputting
  • snelle diepe ademhaling, acetongeur uitademing
  • uitdrogingsverschijnselen.
  • wordt bij aanvang ontdekt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

LADA

A

Meestal bij volwassenen, presenteren zich niet met een acuut beeld, ontwikkeld zich langzamer (wordt ook wel aangezien voor type 2).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ontwikkeling diabetes

A

Waarschijnlijk is de ontwikkeling niet van de een op de andere dag, er zit een fase aan vooraf. Er zijn 2 triggers: aanleg en omgevingsfactoren (infectie, voeding, milieu, allergie)

Heel zeldzaam is het bij de geboorte aanwezig. Meestal heeft het die 2 triggers nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Type 2

A

Ontstaat doorgaans op oudere leeftijd, al komt het steeds vaker bij jongeren voor.

Ontstaat geleidelijk met weinig klachten.

De insuline productie is onvoldoende om een verhoogde behoefte aan insuline op te vangen. Op een gegeven moment kan de alvleesklier de vraag niet meer aan.

Die behoefte is verhoogd door ongevoeligheid voor insuline (insuline-resistentie)

Erfelijke vatbaarheid om ongevoelig te worden voor insuline bij overgewicht en onvoldoende beweging zijn de belangrijkste oorzaken + betaceldisfunctie.

Vaak krijg je eerst tabletten om insulineproductie te versterken en de resistentie te verminderen. Vaak na een aantal jaren insuline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Kenmerken type 2

A
  • moe zijn, prikkelbaar.
  • moeizame genezing van wonden
  • kan ontdekt worden door een complicatie

Vaak zijn hypo’s niet zo’n probleem bij type 2, hypers zijn het probleem. Dus, snelle suikers vermijden, gezond BMI en veel bewegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Incretine

A

Incretine (GLP1) is een darmhormoon en heeft invloed op de productie van insuline. Maaltijdgerelateerd.

Er is een verminderd incretine-effect. Deze darmhormonen zetten wat minder goed de productie aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hypo

A

Onder de 3.8

Oorzaken:

  • teveel insuline
  • te weinig eten
  • veel bewegen
  • emoties/stress
  • alcohol

Medicijn -> glucagon

  • trillen
  • honger
  • zweten
  • concentratieproblemen
  • reactievermogen achteruit
  • kans op coma.

Onderverdeling:

  1. hypo’s zonder klachten, lage waarden zonder dat iemand er last van heeft.
  2. milde hypo’s: iemand is zelf in staat actie te ondernemen.
  3. Ernstige hyp’s: hulp van derden nodig.

1 op 3 maakt ernstige hypo mee, 1 op 5 raakt een keer in coma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hyper

A

Klachten ontstaan bij glucosewaarde van 10-15 mmol/l

  • polydipsie
  • polyurie
  • visusklachten
  • moeheid
  • afvallen
  • infecties (bv vaginale schimmel)
  • slecht helen van wondjes
  • tintelingen of dof gevoel in voeten
  • seksuele problemen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Dyslipidemie

A

Afwijking in je vetspectrum. Teveel LDL cholesterol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Micro- en macrovasculaire complicaties

A

Microvasculair: afwijkingen kleinste arteriolen en capillairen = kleine bloedvaten

  • retinopathie
  • nefropathie
  • neuropathie

Op den duur bij 50-80%

Macrovasculaire: versnelde atherosclerose in kransslagaders en beenslagaders = grote vaten

  • CVA
  • Myocardinfarct
  • Perifeer vaatlijden.

Diabetespatiënten 2-4 keer hogere kans op cardiovasculaire complicaties. Veroorzaakt ongeveer 80% van de mortaliteit.

Gemiddeld 5-10 jaar kortere levensverwachting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Neuropathie

A

Gevoelstoornis, bijvoorbeeld in de voeten.

  • Sensibele verschijnselen: tintelingen, dof gevoel, gevoelloos of pijn. Meestal beginnend verste eind, langzaam opstijgend
  • Motore verschijnselen: zwakte/atrofie intrinsieke spieren van handen en voeten.
  • jaarlijks testen en wekelijks voeten controleren op wondjes
  • in combinatie met slechte vaatvoorziening: meer kans op wonden voeten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Factoren die complicaties beïnvloeden

A
  • duur diabetes
  • regulatie diabetes
  • overgewicht, roken, dyslipidemie, leeftijd
  • mate van insulineresistentie, hoge insulineconcentraties.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Factoren die complicaties beïnvloeden

A
  • duur diabetes
  • regulatie diabetes
  • overgewicht, roken, dyslipidemie, leeftijd
  • mate van insulineresistentie, hoge insulineconcentraties.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Retinopathie

A

Kleine vaatjes in de ogen gaat kapot. Jaarlijks onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Nefropathie

A

Nieren laten makkelijker eiwitten door: jaarlijks urine controle; microalbuminurie (/kreatinine ratio)

Later kan de nierfunctie verminderen, tot dialyse aan toe

Therapie: glucosewaarden normaliseren, bloeddrukwaarden normaliseren (RAAS remming), zout/eiwitbepaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Neuropathie autonoom

A
  • schade aan onwillekeurige zenuwstelsel
  • gastrointestinaal: vertraagde passage slokdarm, vol gevoel maag, obstipatie/diarree, incontinentie
  • Cardiovasculair: snelle hartslag, orthostase, stil hartinfarct
  • Urogenitaal: neurogene blaas, seksuele disfunctie
  • zweetsecretie: slecht kunnen zweten, hitteintolerantie, droge huid
  • pupilfunctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Cerebrale complicaties

A
  • cognitieve disfunctie
  • dementie
  • affectieve stoornissen: 2x zoveel kans op depressie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Zelfcontrole

A
  • zelf controleren van de bloedspiegel

- aanpassen insuline dosis aan glucosewaarden, Inzicht hebben in verloop, maaltijden, insulinedosis, beweging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Kortwerkende en langwerkende insuline

A

Langwerkend is voor de baseline.

Bij gezonde mensen maakt het lichaam alleen kortdurende aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Insulinepomp

A

15-20% van type 1 patiënten.

Voorwaarden:
- inadequaat: HbA1c >7, veel variablititeit.
- behoefte aan flexibiliteit in lifestyle
zwangerschap of geplande zwangerschap.
- per 3 dagen verwisselen

Zit snelwerkende insuline in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hypoglycemia unawareness

A

Verminderde hypo-herkenning.

Combinatie van afwezige glucagonrespons en gestoorde activering autonome zenuwstelsel (lichaam maakt minder stresshormoon aan, verminderde signalering glucosesensor)

Vermijden van hypo’s kan de symptoomrespons weer herstellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Glucosesensor

A

continue meting bloedglucose. Alarmsysteem voor te hoge/lage waardes.

Indicaties:

  • slechte regulatie
  • hypo-unawareness
  • makkelijke ontregeling
  • zwangerschap(swens)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Closed loop system

A

Aan de hand van meting glucose bepaling insuline-infusie via algoritme

Glucosesensor en pomp aan elkaar gekoppeld. (kan nog niet helemaal, er zit een vertraging in waardes die je meet in vloeistof)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Behandeling type 2

A

Het is een trapsgewijze therapie:

  1. Dieet en beweging.
  2. Orale monotherapie
  3. Orale combinatietherapie
  4. Orale + injectietherapie
  5. Insuline.

Behandeling bij de huisarts tenzij er complicaties zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Fases monotherapie

A
  1. Metformine
  2. Metformine + tabletje
  3. Metformine + tabletje + injectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Metformine

A

Verbetert de opname van insuline. Meest gebruikt!

  • Verbetert de insulinewerking en verlaagde de nachtelijke glucoseproductie in de lever en daarmee de nuchtere glucosewaarden.
  • Geeft geen hypo’s
  • Geen gewichtstoename
  • Beschermend voor hart-en vaatziekten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Sulfonylureum (S.U. preparaat)

A

Stimuleert de insuline afgifte in de alvleesklier.

  • ze kunnen een hypo veroorzaken (bijv bij weinig eten, alcohol, veel beweging)
  • Geringe gewichtstoename (kan onwenselijk zijn bij type 2)

Goedkoop middel en werkt goed, maar kans op hypo’s en dik worden is een nadeel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Thiazolidinedionen (TZD’s)

A

Verbeteren de werking van insuline (met name gunstig bij mensen met overgewicht)

  • Gewichtstoename (ongeschikt bij hartfalen)
  • worden alleen voorgeschreven als mensen geen metformine of SUpreparaat kunnen gebruiken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

SGLT 2 remmer

A

Remmen reabsorptie van glucose in de nier. Er wordt meer glucose uitgeplast.

  • Schimmelinfecties, urineweginfecties.

Voordeel: preventie hart-en vaatziekten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

GLP1 analogen

A

Stimuleren alvleesklier om insuline te maken, maaltijdsafhankelijk

  • Gewichtsverlies
  • Moeten gespoten worden
  • milde kans op hypo’s

Mag alleen verstrekt worden bij BMI >35

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

DDP4 remmers

A

Verlagen bloedglucose maaltijd gerelateerd. Werkt op darmhormonen, het stimuleert de insuline aanmaak.

  • Geen hypo’s
  • Gewichtneutraal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Waarom alsnog insuline bij type 2?

A

Lichaam gaat eerst compenseren door verhoogde insulineproductie. Op termijn gaat dat falen en heb je alsnog insuline nodig. 5-10% per jaar reageert niet meer

1. Te weinig gevoeligheid:
metformine -> stimuleert de gevoeligheid.
2. Onder controle.
3. Insulineproductie neemt af:
insuline toedienen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Andere aspecten behandeling type 2:

A

Het is een mulitfactoriële therapie:

  • roken
  • leefstijl, beweging, gewicht
  • bloeddrukcontrole
  • cholesterolcontrole
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Jaarcontrole

A
  • Lichamelijk onderzoek: gewicht, bloeddruk, buikomvang, voeten, bloedvaten, zenuwen, injectieplaatsen.
  • Bespreking van zelfcontrolegegevens
  • Bespreking behandelplan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Behandeling type 1

A

2 doelen:

  • Normaliseren van bloedglucosewaarden
  • Voorkomen van complicaties op lange termijn.

Insuline, gezonde leefstijl en kennis.

48
Q

Rol van medisch psycholoog bij diabetes

A
  • diagnostiek
  • behandeling (kortdurend)
  • psycho-educatie (leefstijlverandering)
  • advies geven aan diabetesteam
49
Q

Aanpassingsprobleem

A

Aanpassen aan de ziekte. Maar de ziekte kan veranderen. Soms heb je diabetes slechter onder controle (diabetes burn-out) of veranderen er dingen in de omgeving (stress, klimaat)

50
Q

The Hoorn Screening study

A

Prevalentie van type 2 (glucosetolerantietes) en de impact van de diagnose (er werden nieuwe gevallen ontdekt)

Mogelijke reacties:

  • Negatief (angst/depressie)
  • neutraal
  • positief

Resultaten: mensen ervaarden de diagnose neutraal en vonden screeningsprocedure niet zwaar. Na 2 weken, 6 maanden en 12 maanden geen relevante verschillen.

Impact van vroege type 2 diagnose lijkt niet zo groot te zijn.

In schotland vond 54% het een ernstige diagnose.

51
Q

Diabetes en eetstoornis

A

Ongeveer 10% van de adolescente meisjes heeft eetstoornis (zij krijgen vroege complicaties)

52
Q

Diabetes en QoL

A

Ouders schatten KvL bij diabetes kinderen lager in dan bij gezonde kinderen

Adolescenten met diabetes scoren KvL gelijk.

Ouders scoren KvL lager dan de kinderen zelf.

53
Q

Diabetes en angst

A
  • Angst voor uitslag (controle willen)
  • Bloedfobie
  • Diabetes geheim houden (schaamte)
  • Angst voor hypo
  • Angst voor complicaties
  • Angst voor prikken en spuiten

Behandeling kan systemische desentisatie zijn: angst ontkoppelen, dus bijvoorbeeld angst los van de naald zien. Ontspannen als je in een angstige situatie bent.

Behandeling kan ook EMDR zijn

54
Q

PAID

A

Problem areas in diabetes

55
Q

AHV

A

Angst voor hypoglycemie vragenlijst

Kun je ook als leidraad gebruiken voor inleiding/kennismaking

56
Q

DSPAV

A

Diabetes Spuit-PrikAngst Vragenlijst

57
Q

DSI

A

Diabetes Selfcare Inventory

58
Q

DDS

A

Diabetes Distress Scale

59
Q

Verklarende mechanismen van verhoogde angstniveaus in relatie met zelfinjectie en zelftesten

A
  • de (korte) duur van diabetes
  • lagere pijngrens
  • jonge leeftijd
  • lage opleidng
  • mensen met GAS
60
Q

Gevolgen van FSI en/of FST

A
  • slechtere zelfzorg
  • slechter algemeen welbevinden
  • psychische comorbiditeit
  • distress
61
Q

Diabetes en depressie

A

Komt veel voor. Diabetes verdubbelt het risico.

Diagnose is moeilijk te stellen, want veel symptomen komen overeen met diabetes (moeheid, eetlust). Daarnaast is depressie heterogeen ziektebeeld, hele diverse uitgingsvormen.

Mensen die alleen type 2 hebben scoren geen groot verschil op depressie-kans ivm met controle. Mensen met type 2 + complicaties scoren veel hoger op depressiekans (verdubbeld).

Het risico neemt dus toe als diabetes je lichaam kapot maakt. De last van complicaties maakt dat je somber wordt + invloed van de fysiologie.

Mensen met migratieachtergrond zijn kwetsbaarder

62
Q

Self rapport en diagnostic interview

A

Depressie komt minder voor bij diagnostic interview dan bij self rapport scale. Daarbij is de cut-off lager (geen major depression, maar symptomen).

Bij beide studies is er een verdubbeling van diabetesgroep tov controle.

De groep van self rapport wel van belang, want die groep is kwetsbaar. + de symptomen kunnen de diabeteszorg beïnvloeden.

63
Q

Best predictor voor depressie bij diabetes

A

Depressie in het verleden!

Dat is een kwetsbare groep

Een kwart van de diabetes type 2 in de eerste lijn scoort hoog op depressie.

64
Q

Depressie & zelfmanagement

A

Depressie tast zelfmanagement aan:

  • passitiviteit/ futloos gedrag
  • Diabetes burn-out (hard werken wordt niet beloond)
  • lage zelfwaardering kan je aan het twijfelen brengen
  • sombere mensn zitten in eigen wereld (prikken vergeten)
  • verstoorde slaap heeft fysiologische invloed.
65
Q

Diabetes, depressie & mortaliteit

Egede et al.

A

Diabtetes + depressie ga je eerder dood.

In deze studie maakt het niet uit hoe zwaar de depressie is.

Depressie kan leiden tot vermijden of uitstellen van insuline.

Als mensen op een moment hoog scoren dan behoren ze tot de kwetsbare groep

66
Q

Willis

A

Hij had het idee dat diabetes vaak ontstond nadat mensen een periode van melancholie (depressie) hadden gehad.
Psychiater Will Menninger had het idee dat er ook psychologische factoren een rol speelden bij het ontstaan van diabetes.

67
Q

Onderzoek Knol et al.:

A

Meta analyse waaruit bleek dat mensen met een hoge score op depressie een verhoogde kans hadden op het ontwikkelen van diabetes.

68
Q

Chronische stress en diabetes

A

Er is ook een overlap tussen chronische stress en depressie. Chronische stress is een risicofactor voor depressie. Chronische stress komt frequent voor bij mensen met een depressie.

Onderzoek of chronische stress ook een risicofactor voor diabetes is: Een algemene neiging tot stress (persoonlijkheid), slaapproblemen (afwijkende slaap), een snelle neiging tot boosheid, life-events en stress op het werk zijn risicofactoren voor diabetes. Als je weinig slaapt heeft dat invloed op fysiologische mechanismen, dat kan invloed hebben op het ontwikkelen van diabetes.

Het verband tussen chronische stress en slaapproblemen kan twee richtingen opgaan.

69
Q

Fishing

A

lijkt alsof het experiment mislukt, maar door nieuwsgierigheid kunnen er nieuwe dingen ontdekt worden.

70
Q

Wat is het mechanisme achter het feit dat depressie diabetes kan veroorzaken?

A

gedrag:
- minder bewegen
- meer eten
- minder gezond eten
- roken

Fysiologie:

  • inflammatie
  • stress hormonen
  • brain-gut axis
71
Q

Angst - depressie - diabetes

A

Als mensen chronische angstklachten hebben ontwikkelen ze sneller een depressie.

Als iemand een depressie heeft zijn ze veel gevoeliger om angstklachten te ontwikkelen (ze gaan meer piekeren, dus kunnen bijvoorbeeld angstig worden voor de toekomst)

Depressie en diabetes verhoogd het risico op mortaliteit.

Angst kan een barrière zijn voor goede zelfzorg (bijvoorbeeld angst voor bloed, prikken, spuiten, hypo etc)

72
Q

Glucose

A

= koolhydraat

Hersenen zijn grootverbruikers van glucose.
Als er een tekort is gaat het lichaam eerst overal glucose vandaan halen. Dat gebeurt door middel van adrenaline. Daarom ga je trillen als je laag zit.
Als iemand veel hypo’s meemaakt kunnen die waarschuwingssignalen verdwijnen. Hiervoor kun je een hypotraining geven of kunnen mensen een continue glucosemeter gebruiken.

HbA1C te hoog: meer kans op complicaties (hartinfarct, hersentrombose, oog- en nieraantasting, zenuwaandoening etc)

Twee bronnen van glucose:

  • absorptie uit de darm
  • glycogenolyse en gluconeogenese in de lever
73
Q

Glucagon

A

= polypeptide-hormoon, geproduceerd in de alvleesklier

  • verhoogt de bloedsuikerspiegel
  • glucagoninjectie tegen een hypo
74
Q

zwanger + diabetes

A

Als zwangere vrouwen te hoog zitten kan de baby heel dik worden. Na de geboorte kunnen de baby’s een hypo krijgen, omdat ze veel insuline aanmaakten.

75
Q

Depressie als risicofactor

A

Biologisch gezien wordt bij depressie de HPA-as actiever. Cortisol geeft meer buikvet. Er wordt meer vet afgezet/opgeslagen rondom de organen. Ook is er sprake van imuun-activatie (het immuunsysteem is overactief).

Als mensen chronisch gestresst zijn maken ze meer cortisol aan. Norephinepide is een ander stresshormoon en zorgt ervoor dat de bloeddruk stijgt.

Zoals depressie een risicofactor is voor diabetes, is dat het ook voor hart en vaatziekten.

Vet in de buikstreek heeft ook als resultaat dat je meer cholesterol aanmaakt.

76
Q

Cortisol en diabetes

A

Door een hoog level van cortisol worden receptoren in het lichaam minder gevoelig voor insuline. Insuline akn dus niet goed z’n werk doen.

77
Q

Hoorn studie

A

Als mensen 3 of meer life-events in de afgelopen 5 jaar hadden meegemaakt hadden 60% vaker screening detected type 2 diabetes.

In deze studie was er een zwakke relatie tussen life events en waist hip ratio.

78
Q

Onderzoeks vogelzangs;

A

visceraal vet (buikvet) leidt tot depressie bij mannen, niet bij vrouwen.

79
Q

Onderzoek van Doorn

A

Samenhang tussen AGE’s en depressie. Er is met name een samenhang tussen depressie en AGE’s in de huid.

80
Q

Onderzoek van Laake

A

Verschillende markers van inflammation onder de loep. Een aantal van die markers waren geassocieerd met depressie. Dus relatie tussen inflammatie en depressie.

81
Q

Onderzoek van JAMA

A

link tussen depressie en het ontstaan van diabetes lijken inflammation markers een rol te spelen. Die markers spelen een mediërende rol.

82
Q

Vervolg van Hoorn studie:

A

3 of meer life-events in de afgelopen 5 jaar leidt tot verhoogde kans op mortaliteit. Roken, hart-en vaatziekten en diabetes kunnen hierin mediërende factoren zijn.

Pas als je studies krijgt waarin je depressie behandeld en dat leidt tot verminderde diabetes toon je een oorzakelijk verband aan. Nu is depressie alleen een risicofactor.

83
Q

Lustman

A

Veel depressie studies zijn uitgevoerd door P. Lustman. (dan kan een bias geven). Hij heeft ook gekeken of CBT werkt bij depressieve mensen met diabetes.

P. Lustman heeft gevonden dat: meer dan 80% na CGT is in remissie (voldoet niet meer aan de criteria) bij de controlegroep herstelt iets minder dan 30% vanzelf (de natuur doet zijn werk). Na 6 maanden is het effect nog 70% (die niet meer aan de criteria voldoen) en bij de controle groep is dat iets meer dan 30%. Dit suggereert dat als je anders leert denken/anders in het leven staat/anders over de diabetes denkt dat dit effect kan hebben.

Studie heeft ook nadelen: er is niet beschreven wat er precies is gebeurt.

Er moet een depressieve stoornis zijn wil het geven van antidepressiva zinvol zijn (bij lichte symptomen niet). Nortriptyline werkte voor de depressie, maar de HbA1c verslechterde. Dat zou kunnen komen doordat Nortriptyline je wat dikker maakt. Dat kan invloed hebben op de diabetes.

Hij heeft ook gekeken naar Sertraline om depressie te voorkomen. De mensen kregen Sertraline voor een jaar lang, in de hoop om een nieuwe depressie te voorkomen. Je ziet dat de groep die sertraline kreeg minder snel terugviel in een depressie. Het is een klinisch relevant verschil tov de controle groep. Dus, sertraline kan gebruikt worden om depressie te voorkomen, in een groep die gevoelig is voor depressie.

Fluoxetine bleek goed te werken tegen depressie en het leek de HbA1C iets te verbeteren.

Belangrijk is dat er een enorme klinische uitdaging ligt: ongeveer de helft van de mensen is na therapie (CGT of pillen) nog steeds depressief.

84
Q

Visolie (EPA) en depressie

A

Geen klinisch relevant verschil gevonden

85
Q

CGT - antidepressiva

A

Voordeel CGT tov antidepressiva: CGT heeft geen bijwerkingen, antidepressiva wel.

86
Q

Cognitieve model

A

Mensen worden niet gestresst door de dingen die gebeuren, maar door de gedachten die daarover bestaan. De therapie benadrukt het rationeel nadenken en de niet-helpende gedachten ombuigen tot helpende gedachten.

Een niet helpende gedachte over diabetes kan zijn: als ik de bloedglucose niet goed onder controle heb, faal ik als patiënt. Voor sommige patiënten is het heel lastig om het onder controle te houden.

In de begeleiding van patiënten kun je mindfullness technieken toepassen.

87
Q

Verschillen mindfulness en CGT

A

bij CGT ga de irrationele gedachten doorstrepen en proberen rationeel te maken. Bij mindfulness probeer je gedachten alleen te observeren, je ziet ze als een trein die voorbij gaat. Beide therapieën kunnen je sterker maker (een pil is op een gegeven moment uitgewerkt)

Mindfulness heeft geen effect op HBA1C. CGT heeft wel een (licht) effect op HBA1C. CGT is de belangrijkste psychologische interventie.

88
Q

Stress

A

Patiënten kunnen verschillend reageren op stress. Sommigen krijgen hoge waarden, andere lage. Je hebt ook verschillende soorten stress, bijvoorbeeld stress voor tentamen of stress nadat je een ongeluk hebt gehad. Soms wordt je dan ongevoelig(er) voor insuline vanwege cortisol.

89
Q

Onderzoek naar het ontdekken van depressie bij diabetes (Pouwer et al.)

A

Interventie: meten van het welbevinden en het bespreken. Controlegroep: standaard diabetes zorg. Care-over effect: de verpleegkundigen die de interventiegroep behandelden, behandelden ook de controlegroep.
Resultaat: patiënten kregen een betere stemming, betere ervaring van diabeteszorg, geen effecten op HbA1c.

Kan het met minder? -> mensen thuis vragenlijst toesturen. De mensen die hoog scoren in de gaten houden. Als er een hoge score was kwam er een interviewer thuis en kregen mensen het advies er iets mee te gaan doen. Resultaat: maar een klein verschil die folluw-up ging doen. Screenen los van de zorg werkt dus niet, het moet ingebouwd zijn in de zorg, het gaat om de band die je met een patiënt hebt.

Dus, moet je screenen in de diabeteszorg? Ja, want er wordt veel gemist, maar dan moet je het goed inbouwen in de zorg. Het moet intensief en er moet monitoring zijn.

Dit zit nu in de richtlijn, maar in de praktijk zit er in veel ziekenhuizen nog geen psycholoog in diabetesteam. In de richtlijn staat questioning, dat kan ook “hallo hoe gaat het?” zijn en dan heb je het gevraagd. Dat is vaag en niet evidence bases (dat zijn de vragenlijsten wel). Ook periodiek is vaag. Het moet concreet zijn hoe vaak. Daar moet ook bij dat je moet inzoomen op de kwetsbare groep (mensen met een geschiedenis van depressie)

90
Q

Diabetes en voeding

A

Als mensen met diabetes koolhydraten uit het eten weglaten, kan 40% van de insuline afkomen.

De diabetes blijft, maar het is onder controle

91
Q

Zelfzorg diabetes

A

99% of meer is zelfzorg, daarom zijn wensen, percepties en vaardigheden van patiënten belangrijk.

Minderheid haalt de behandeldoelen.

Deel van de mensen blijft medicijnen wantrouwen. Mensen kunnen irreële percepties hebben.

92
Q

Etniciteit

A

hoe hebben ze in het land van herkomst geleerd over ziek zijn en hoe gaan ze ermee om

93
Q

Systeem-factoren

A

In hoeverre biedt het gezin steun en kracht en willen ze bijv meewerken aan dieet.

94
Q

PPG

A

Post Pandiale glucose = glucose na de maaltijd

95
Q

Patiënt empowerment

A

= educatie/kennis

Past goed bij de benadering van medisch psychologen. De rol die emoties en het gedrag van de patiënt zelf kunnen hebben.

Lang is het acute zorgmodel geweest in diabetes, in dat model is het medische team de alweter. Bij een chronische ziekte werkt dat niet. De patiënt moet alles doen, niet de dokter.

  • patiënt en hulpverlener werken samen
  • kennis is de hoeksteen van empowerment
  • Patiënt moet er actief mee omgaan
  • Het systeem waar iemand in zit is belangrijk voor management
  • Psycho social issues spelen een rol
  • doelen en capaciteiten van de patiënt worden bekeken.
96
Q

Empowerment program

A
  • realistische doelen stellen
  • systematische techniek om met problemen om te gaan
  • leren omgaan met omstandigheden die niet veranderd kunnen worden, bijv pijn.
97
Q

Studie Denig et al.

A

Ze hebben een groep met baseline 6.8% HbA1C (is al heel goed). In die groep valt weinig te verbeteren (plafond-effect). Hierdoor lijkt het alsof patiënt empowerment niet goed werkt.

98
Q

PIR

A

Psychologische insuline resistentie

= negatieve waardering van insulinetherapie.

99
Q

Down 2:

A

Studie is in veel landen uitgevoerd. Er bleken grote verschillen te bestaan tussen het welbevinden in verschillende landen.

In NL en Denemarken ervaren patiënten minder stress.

Down studie heeft laten zien dat het ook voor familie een belasting is en dat er nog veel te verbeteren is.

100
Q

Impact diabetes

A
  • gezondheid
  • financiële consequenties (medicatie, maar ook hypotheek)
  • sommige banen zijn onmogelijk

20% voelt zich op een bepaalde manier gediscrimineerd.

101
Q

familieleden bij diabetes

A

Meer dan 30% ervaart een familielid met diabetes als lastig. Willen graag helpen, maar weten niet hoe. Ervaren ook stress rondom diabetes.

102
Q

Diabetes medicatie + bijwerkingen

A

Allemaal hebben ze als primair effect een verlaging van het HbA1C.

SU-derivaten: hypoglykemie, gewichtstoename.

Meglitinides: hypoglykemie, gewichtstoename

Giguanides (metformine): GI-bijwerkingen

TZD’s: gewichtstoename, oedeem, hartfalen, botfracturen.

Insuline: via injectie, hypoglykemie, gewichtstoename.

103
Q

Rol medisch psycholoog

A
  • niet alleen depressie
  • opvoedingsproblemen, problemen op school
  • problemen op werk
  • relatieproblemen
  • spuit/prikangst
  • eetproblemen
  • seksuele problemen
  • motivatie en acceptatie
  • angst voor hypo’s
  • hypounawareness
  • advies aan artsen
104
Q

Diabetes care + monitoring:

A
  • betere stemming
  • betere beoordeling van zorg
  • geen effecten op HbA1c.
105
Q

Empowerment

A

helpen patiënten hun inherente capaciteit om verantwoordelijk te zijn voor hun eigen leven te laten ontdekken en hun diabetes te leren beheersen.

106
Q

Zelfzorg

A
  • het is een levenslange verantwoordelijkheid en psychologische aanpassing
  • het is “team effort”
  • goede zelfzorg verkleind het risico op complicaties
107
Q

Interventiegroep empowerment

A

HbA1C verminderd van 11.8% naar 11.0%. p=0.05

Bij adolescenten is het niet populair om mee te doen aan het onderzoek (11%)

108
Q

Down

A

Diabetes wishes, attitudes & needs

  1. verbeteren van de communicatie tussen belandelaars en patiënt.
  2. Verbeteren van team-based care en communcatie binnen het team.
  3. Verbeteren van individueel support, meer zelf-management en gezondere leefstijl.
  4. Emotionele barrieres doorbreken
  5. Peilen en het geven van psychologische support

Primary objectives: potentiële barrieres van mensen met diabetes, hun familie en behandelaars.

Secundairy objectives:

  • Nationale gezondheidsstatus, kwaliteit van leven, toegang tot zelfmanagement en self-care.
  • beoordelen van de toegang tot gezondheidszorg, en support van familie, vrienden etc.
  • Successen, wensen, needs, prioriteiten van alle stakeholders van diabetes in kaart brengen.

Resultaten:

  • 14% van mensen met diabetes heeft depressie
  • 46% van mensen met diabetes heeft emotionele disstress.
  • diabetes heeft een grote negatieve impact op het dagelijks leven
  • 35% van familieleden heeft last van de diabetes bij het familielid. (grote impact op familieleden)
  • 61% van familieleden is bezorg over hypo’s
  • minder dan de helft van de mensen met diabetes zit in een diabetes educatie programma.
  • zorgverlener willen meer persoonsgerichtere zorg.
  • 72% van de zorgverleners vindt het belangrijk dat familieleden in de zorg betrokken worden.
109
Q

A new needs model for diabetes

A

Zelf: kunnen omgaan met de ziekte, een gezond en productief leven leiden.

Familie en vrienden: emotionele en praktische aanmoediging geven

Community:

  • medical care and treatment: toegang tot zorg en informatie
  • work/school: support en begrip
  • living: zelfde kansen hebben als iemand anders

Society: een gezondheidssysteem, regering en inwoners die willen luisteren, veranderen en aanmoedigend zijn.

110
Q

Stadiëring type 2 diabetes

A
  1. Perifere insulineresistentie
    - hyperinsulinemie
  2. gestoorde glucose tolerantie
  3. Vroege diabetes
    - betacelfalen
  4. Late diabetes
111
Q

BGAT = Bloed glucose awareness training.

A

Dat is echt gericht op het voorkomen van het krijgen van hypo’s en hyper’s.

112
Q

Hoe hangt adherence samen met glycemic control?

A

Als de glycemic control verslechterd dan verslechterd de adherence vaak ook. Als er weinig controle over de bloedsuiker is dan zullen mensen minder goed volhouden om zich consequent te blijven prikken en spuiten.

113
Q

Psychologische insuline resistentie (PIR)

A

Dit is een weerstand die mensen kunnen hebben als er over moet worden gegaan op het injecteren van insuline, als tabletten niet meer voldoende werken. Dit kan gepaard gaan met angst en zorgen over insuline. Dit kan mensen weerhouden van het gebruiken van insuline of van het starten met insuline behandeling.

114
Q

Diabetes burnout en hoe heeft dit invloed op de zelfregulatie

A

Herhaaldelijk ‘falen’ in een perfecte diabetes regulatie kan frustrerend zijn en een gevoel van onmacht oproepen. Dit kan uiteindelijk leiden tot een diabetes ‘burn-out’.

Dit heeft een negatief effect op de zelfregulatie. Bij een burn-out hebben ze geen zelfcontrole meer, eten ze wat ze willen en spuiten ze insuline op de gok.

115
Q

Symptom amplification

A

Dit is de neiging om somatische symptomen te ervaren als intens en storend. Een klein symptoom wordt uitvergroot. Een depressie bij diabeten leidt tot symptom amplification. Ontregeling van het lichaam kan leiden tot depressie en dat kan de symptomen van DM versterken.

116
Q

Diabetes en metabool syndroom

A

Bij mensen met overgewicht is er een verhoogde kans op het ontwikkelen van diabetes type 2, in verband met glucosetolerantie. Daarnaast kan diabetes ook een onderdeel van het metabool syndroom zijn. Mensen overgewicht en diabetes hebben een verhoogd risico op hart-en vaatziekten.

Depressie leidt tot slecht gezondheidsgedrag -> daardoor ontwikkel je sneller een metabool syndroom -> dan kan leiden tot diabetes.

117
Q

Glucose tolerantie test

A

Je moet nuchter zijn, de voorafgaande 10 uur vasten. Vervolgens wordt er bloed afgenomen door een vingerprik. Daarna krijg je een glucosedrankje die je in 5 minuten volledig opdrinkt, dit bevat 75 gram glucose. Vervolgens wordt er 2 uur na het drinken van het drankje opnieuw bloedgeprikt door een vingerprik. Bij een gezonde glucosetolerantie is de bloedsuiker binnen twee uur na de maaltijd weer normaal. Als er bij de tweede bloedafname te hoge bloedsuikerwaarden zijn wijst dat op diabetes.