défi 2 voc (paars aangeduid) Flashcards
1
Q
een voeding
A
une alimentation
2
Q
een verbruik, een consumptie
A
une consommation
3
Q
afval
A
des déchets (m)
4
Q
het milieu, de ecologie
A
l’écologie (f)
5
Q
het milieu
A
l’environnement
6
Q
de planeet
A
la planète
7
Q
een vuilbak
A
une poubelle
8
Q
een vooruitgang
A
un progrès
9
Q
de opwarming van de aarde
A
le réchauffement climatique
10
Q
milieubewust
A
écologiste
11
Q
lokaal, uit de omgeving
A
local(e)
12
Q
vervuild
A
pollué(e)
13
Q
recycleerbaar
A
recyclable
14
Q
herbruikbaar
A
réutilisable
15
Q
verbruiken, consumeren
A
consommer
16
Q
verminderen, verlagen
A
diminuer
17
Q
verminderen
A
réduire
18
Q
sorteren
A
trier
19
Q
een steentje bijdragen
A
apporter sa pierre
20
Q
huisgemaakt
A
fait maison
21
Q
op de grond gooien
A
jeter par terre
22
Q
het water laten lopen
A
laisser couler l’eau
23
Q
door, ter vervolge van, omwille van
A
à cause de
24
Q
aangezien, omdat
A
vu que
25
een voedingsmiddel
un aliment
26
een advies, een mening
un avis
27
la chair
het vlees
28
een overtuiging
une conviction
29
een voedingsgewoonte
une habitude alimentaire
30
een vegetariër
un(e) végétarien(ne)
31
het vegetarisme
le végétarisme
32
evenwichtig
équilibré
33
strijden (voor/tegen)
lutter (pour/contre)
34
voorstellen
proposer
35
missen, het zonder doen
se passer de
36
meevoelen met
avoir de l'empathie pour
37
een supermarkt
une grande surface
38
een kom, een bokaal
un récipient
39
een kraan
un robinet
40
een papieren zak
un sachet en papier
41
het sorteren
le tri
42
hoog, verhoogd
élevé(e)
43
voorverpakt
préemballé(e)
44
splinternieuw
vierge
45
aanraden
conseiller
46
uitschakelen
éteindre
47
verspillen
gaspiller
48
maken
rendre
49
scheiden
séparer
50
aan groothandel doen
vendre en gros
51
de stroom uitschakelen
couper le courant
52
sorteren
faire le tri
53
de kraan dichtdraaien
fermer le robinet
54
vroeger
autrefois