Begrippen Flashcards
1
Q
autonomie
A
zelfstandigheid, zelf kunnen bepalen wat je doet
2
Q
competentie
A
het vermogen om een taak goed uit te voeren
3
Q
extrinsieke motivatie
A
motivatie waarvan de bron buiten de persoon ligt
4
Q
intrinsieke motivatie
A
motivatie waarbij de bron in de persoon ligt
5
Q
verbondenheid
A
een warme, hechte band met anderen
6
Q
autonome intrinsieke motivatie
A
wanneer je iets doet wat je leuk vindt
7
Q
moetivatie
A
wanneer je iets doet omdat het moet