Deel 6 leerstof Flashcards

1
Q

Wat is het verschil tussen voedingsmiddelen en voedingsstoffen?

A

Voedingsmiddelen is voedsel die je eet of drinkt, voedingsstoffen zitten in voedingsmiddelen en worden opgenomen in het bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem een duidelijk voorbeeld van een voedingsmiddel.

A

Boterham

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem een duidelijk voorbeeld van een voedingsstof.

A

eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Som de zes voedingstoffen op.

A

Eiwitten, koolhydraten, vetten, mineralen, water en vitaminen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom zijn voedingsvezels geen voedingsstoffen?

A

Voedingsvezels worden niet opgenomen in je bloed en voedingsstoffen wel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem de drie mogelijke functies van voedingsstoffen.

A

Bouwstoffen, brandstoffen en beschermende stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem de functie van elke soort voedingsstof.

A

koolhydraten: brandstoffen
vetten: brandstoffen
eiwitten: bouwstoffen
mineralen: bouw-en beschermende stoffen
vitamines: beschermende stoffen
water: bouwstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem de volledige naam van de afkortingen: J, kJ, cal, kcal en E.

A

J: joule
kJ: kilojoule
cal: calorieën
kcal: kilocalorie
E: energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoeveel J kan er in 1kJ

A

1kJ = 1000J

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoeveel J kan er in 1cal

A

1cal = 4,2J

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoeveel cal kan er in 1kcal?

A

1000cal = 1kcal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke weg legt het voedsel in het spijsverteringsstelsel?

A

Mond, keelgehalte, slokdarm, maag, twaalfvingerige darm, dunne darm, blinde darm, dikke darm, endeldarm, aars

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het nut van voedingsvezels?

A

Ze zijn nuttig voor een goede darm functie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem de functies van de tanden.

A

snijtanden: afbijten van zacht voedsel
hoektanden: afbijten van hard voedsel
kiezen: malen van voedsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe hadden wij de functies van de tanden onderzocht?

A

We hebben een stuk appel en wortel gegeten en gekeken welke tanden we daarvoor gebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe hadden we de bewegingen van de darmen onderzocht?

A

Door een knikker in een rubberen slang te doen met glycerine.

17
Q

Hoe verslikken wij ons?

A

Door de huig.

18
Q

Hoe reageert ons lichaam achter het verslikken.

A

We krijgen een hoestbui.

19
Q

Welke twee soorten spieren zijn verantwoordelijk voor de peristaltiek?

A

De lengtespieren en de kringspieren.

20
Q

Noem het verschil tussen de ligging en werking van de lengtespieren en kringspieren.

A

Lengtespieren lopen parallel aan de lengterichting van een structuur en kunnen deze verkorten of verlengen, terwijl kringspieren rond een opening liggen en deze kunnen samentrekken of vernauwen.

21
Q

Som de organen op die mechanisch verkleinen.

A

Huig, strotklepje en de tong.

22
Q

Som alle verteringssappen op.

A

speeksel, maagsap, galsap en alvleeskliersap

23
Q

Welke sappen werken in op zetmeel, eiwitten en vetten?

A

zetmeel: speeksel, alvleeskliersap, darmsap
eiwitten: maagsap, alvleeskliersap, darmsap
vetten: galsap, alvleeskliersap, darmsap

24
Q

Wat is het verschil tussen darmplooien en darmvlokken?

A

Darmplooien zijn golvingen in de darmwand, darmvlokken zijn uitstulpingen op de darmplooien.

25
Q

Hoe werkt de dikke darm?

A

De dikke darm absorbeert water en elektrolyten, vormt en slaat ontlasting op, huisvest belangrijke darmbacteriën en maakt gebruik van peristaltische bewegingen om de ontlasting naar het rectum te verplaatsen voor eliminatie uit het lichaam.

26
Q

Hoe ontstaat constipatie?

A

Constipatie ontstaat wanneer je te lang wacht om naar het toilet te gaan.

27
Q

Hoe werkt de appendix?

A

Speelt een rol bij het schuilen van goede bacteriën tijdens diarree.

28
Q

Wat zijn de drie symptomen van appendicitis?

A

Erge buikpijn, misselijkheid en lichte koorts.

29
Q

Hoe werkt de endeldarm?

A

Die geeft een signaal als je naar het toilet moet.

30
Q

Hoe werkt de aars?

A

Via de aars verlaten de uitwerpselen het lichaam.

31
Q

Hoe komen de uitwerpselen aan hun bruine kleur?

A

Door een afbraakproduct van de rode bloedcellen.

32
Q

Noem de drie soorten voedingspatronen.

A

Herbivoor, carnivoor en omnivoor.

33
Q

Het verschil in voedsel, darmlengte en gebit bij de drie soorten voedingspatronen.

A

Herbivoor: eet planten, lange darmen en heeft snijtanden en kiezen.
Carnivoor: eet vlees, korte darmen en heeft snijtanden en hoektanden.
Omnivoor: Eet alles, middellange darmen en heeft kiezen, snijtanden en hoektanden.

34
Q

Waarom zijn mensen omnivoren?

A

Door ons gebit, wij hebben hoektanden, snijtanden en kiezen ook eten we planten en vlees.

35
Q

Wat is het verschil tussen een vegetariër een pescetariër en een veganist?

A

Vegetariërs vermijden vlees maar kunnen zuivel en eieren eten, pescetariërs voegen vis en zeevruchten toe aan hun dieet naast plantaardig voedsel, terwijl veganisten alle dierlijke producten vermijden en zich richten op een volledig plantaardig dieet en levensstijl.

36
Q

Tot welke voedingsstoffen worden zetmeel, eiwitten en vetten verkleind?

A

zetmeel: glucose
eiwitten: aminozuren
vatten: vetzuren, glycerine