Deel 3 Flashcards
the delay
de vertraging
de vertragingen
the tyre

de band
de banden

de wekker

de file
to strike
staken
staak
staakte(n)
gestaakt
to miss
missen
mis
miste(n)
gemist
to forget
vergeten
vergeet
vergat(en)
(hebben/zijn) vergeten
to go off (also to expire/end)
aflopen
de wekker loopt af
liep(en) af
(zijn) afgelopen
to have a breakdown
panne hebben
ik heb panne
had (hadden)
gehad
To fall asleep
in slaap vallen
ik val in slaap
viel(en)
(zijn) gevallen
to be flat
plat staan
de band staat plat
stond(en)
gestaan
to stand in a traffic jam
in de file staan
ik sta in de file
ik stond(en)
gestaan
Sorry I’m late!
Sorry dat ik te laat ben!
I’m sorry, I couldn’t come!
Het spijt me, ik kon niet komen!
How come? (asking for the cause)
Hoe komt het?
Why not?
Waarom niet?
I understand (that)!
Dat begrijp ik!
Nothing to do! (Not acceptable??)
Niets aan te doen!
That’s good for once!
Dat is goed voor één keer!
Christian can still receive you
Christian kan u nog ontvangen
That’s ok!
Dat is niet erg!
No problem. You will have to wait for a while.
Geen probleem. U zal even moeten wachten.
Are you serious?
Meen je dat?
I don’t understand that!
Dat begrijp ik niet!
I cannot accept that excuse!
Dat excuus kan ik niet aanvaarden!
I’m sorry, you’ll have to make another appointment.
Het spijt me, u zal een nieuwe afspraak moeten maken.
I’m sorry, Christian has already left.
Het spijt me, Christian is al vertrokken.
to apologise
zich excuseren
the babysitter was too late
de baby sit was te laat
I had to take the children to school
Ik moest de kinderen naar school brengen
I found no parking
Ik vond geen parking
The tyre on my bike was flat
De band van mijn fiets stond plat
Ik had een platte band
My car broke down
Mijn auto had panne
I missed my bus
Ik heb mijn bus gemist
The bus was late
De bus had vertraging
I was caught in a traffic jam
I stond in de file
There was a strike
Er was een staking
I coulnt find my mobile
Ik vond mijn gsm niet
my alarm did not go off
mijn wekker was niet afgelopen
I overslept
ik heb me verslapen
You must
je moet
you may not (forbidden)
je mag niet
you may (do something)
je mag