Deel 1 Flashcards
the cheek
de wang/de wangen
the greeting
de begroeting/de begroetingen
the bow
de buiging/de buigingen
the embrace
de omhelzing/de omhelzingen
the kiss
de kus/de kussen
the hug
de knuffel/de knuffels
the habit
de gewoonte/de gewoonte(s)/(n)
de wai
funny
grappig
awesome
geweldig
to greet
begroeten
begroet
begroette(n)
begroet
to embrace
omhelzen
omhels
omhelsde(n)
omhelsd
to cuddle
knuffelen
knuffel
knuffelde(n)
geknuffeld
to kiss
kussen
kus
kuste(n)
gekust
to laugh
lachen
ik lach
lachte
gelachen
to give
geven
geef
gaf
gegeven
I make a bow/ naamaste
ik maak een buiging/een wai
I make smalltalk
Ik maak een praatje
to shake someone by the hand
iemand de hand schudden
I shake someone by the house
ik schude iemand de hand
I give a kiss
Ik geef een kus
I shake hands (or I give a hand??)
ik geef een hand