Deel 1: II. De bronnen van het objectief recht (H3: de wet) Flashcards

1
Q

zelfstandige rechtsbron

A

reikt de rechtsregel aan zonder dat er behoefte is om die rechtsregels nog in een andere rechtsbron te vestigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

niet-zelfstandige rechtsbron

A

de rechtsregel die ze aanreikt, dient nog in een andere zelfstandige bron te worden bevestigd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bindende rechtsbron

A

de rechtsregel die ze aanreikt moet door de burger worden nageleefd en door de rechten worden toegepast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

algemeen-bindende rechtsbron

A

de rechtsregel die ze aanreikt geldt voor alle burgers die binnen het toepassingsgebied vallen worden nageleefd en door alle rechters worden toegepast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

niet-algemeen bindende rechtsbron

A

de rechtsregel die ze aanreikt moet slechts door bepaalde burgers worden nageleefd en slechts door bepaalde rechters worden toegepast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

niet-bindende rechtsbron/gezaghebbende rechtsbron

A

de rechtsregel die ze aanreikt, kan maar moet niet door de burger worden nageleefd en kan maar moet niet door de rechter worden toegepast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de wet

A

elke algemene regel die door de bevoegde overheid uitdrukkelijk werd uitgevaardigd en neergelegd in een bindende tekst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

beschikkingen

A

overheidsbesluiten voor concrete gevallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wet in materiële zin

A

overheidsbesluiten met algemene strekking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

trias politica

A

de vorming van het recht moet uitsluitende een taak van de wetgevende macht zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

codificeren

A

het samenbrengen van rechtsregels in een wettekst op een systematische, geordende wijze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

exegetische school

A

steunde de codificatiebeweging, stelde dat het recht volledig in de geschreven wetten moet te vinden zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

legisme

A

de herleiding van het recht tot de wet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

historische school

A

het recht moet de direct uitdrukking van de ‘volksgeist’ zijn, recht moet zich op een organische wijze met het volk ontwikkelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

subsidiariteitsbeginsel

A

vraagt dat de bevoegdheden aan het niveau worden toegewezen, waar ze het best kunnen worden uitgeoefend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

deregulering

A

verminderen van het aantal regelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

harmonisatie

A

betere onderlinge afstemming tussen wetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

positiveren

A

beginselen die eerst ethische verwachtingen zijn, omzetten tot eisen van het recht zelf door ze op te nemen in het recht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

rechtstreekse democratie

A

de wetgevende macht ligt bij de meerderheid van de bevolking die zich uitspreekt in een referendum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

onrechtstreekse democratie

A

de wetgevende macht ligt bij de meerderheid van de verkozen volksvertegenwoordigers van het volk die beslissen, eventueel na een volksraadpleging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

presidentieel systeem

A

de uitvoerende macht ligt bij een verkozen staatshoofd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

parlementair systeem

A

de uitvoerende macht ligt bij een niet-verkozen regering die het vertrouwen heeft van de volksvertegenwoordiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

semi-presidentieel systeem

A

de uitvoerende macht ligt bij een verkozen staatshoofd die een regering benoemt die het vertrouwen heeft van de volksvertegenwoordiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

rechtszekerheid

A

impliceert dat de regelgeving voldoet aan de eisen van toegankelijkheid, berekenbaarheid en betrouwbaarheid, en uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

legaliteitsbeginsel

A

de overheid is gebonden aan de in de wet geformuleerde regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

subsidiariteitsbeginsel

A

de wetgeving wordt uitgevaardigd op het niveau dat er het meest toe geschikt is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

gelijkheid voor de wet = beginsel van behoorlijke wetstoepassing

A

de wet moet op een gelijke wijze worden toegepast op elkeen die binnen het toepassingsgebied van de wet valt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

gelijkheid door de wet = beginsel van behoorlijke wetgeving

A

de wet zelf behandelt de burgers gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

discriminatie

A

de onverantwoorde ongelijke behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

nemo censetur ignorare legem

A

niemand wordt geacht de wet niet te kennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

het federaal niveau

A

overheden met een federale rechtsmacht vaardigen rechtsregels uit met een federaal geldingsbereik = regels die in geheel België van kracht zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

het deelstatelijk niveau (gemeenschappen en gewesten)

A

overheden met deelstatelijke rechtsmacht vaardigen rechtsregels uit met een deelstatelijk geldingsbereik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

het provinciaal niveau

A

overheden met een provinciale rechtsmacht vaardigen hier rechtsregels uit met een provinciaal geldingsbereik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

het gemeentelijk niveau

A

overheden met een gemeentelijke rechtsmacht vaardigen hier rechtsregels uit met een gemeentelijk geldingsbereik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

het bestuurlijk niveau

A

overheden met een beperkte bestuurlijke rechtsmacht vaardigen hier rechtsregels uit met betrekking tot een bepaald domein van de overheidszorg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

het niveau van de regelgeving bij overeenkomst

A

publieke personen en/of private personen vaardigen hier bij overeenkomst rechtsregels uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

het internationaal niveau

A

overheden die niet uitsluitend tot één nationale rechtsmacht behoren, vaardigen hier rechtsregels uit met een internationaal geldingsbereik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

de grondwet

A

de hoogste federale wet die de basis vormt van het gehele rechtssysteem, ze richt zich voornamelijk tot de overheid en bevat de fundamentele regels over de werking van verschillende overheidsinstellingen en over de verhouding van de overheid tot de burgers

39
Q

constituante

A

wetgevende kamers met grondwetgevende bevoegdheid tijdens de herzieningsprocedure van de Grondwet

40
Q

de wet in formele zin

A

het besluit dat tot stand komt door de gezamenlijke werking van de twee/drie takken van de wetgevende macht

41
Q

residuaire wetgevende bevoegdheden

A

bevoegdheden van de Kamer van volksvertegenwoordigers = monocamerale aangelegenheden

42
Q

wetsontwerp

A

initiatief om een wet te stemmen komt van de koning

43
Q

memorie van toelichting

A

een tekst waarin de koning de motieven van het ontwerp uiteenzet

44
Q

wetsvoorstel

A

initiatief om een wet te stemmen komt van één of meerdere leden van de Kamer

45
Q

toelichting

A

een tekst waarin de indiener de motieven van het voorstel uiteenzet

46
Q

in overweging nemen

A

de meerderheid moet bereid zijn om het wetsvoorstel te behandelen

47
Q

alarmbelprocedure

A

Een alarmbel kan door 3/4de van de leden van een taalgroep geluid worden, wanneer zij van oordeel zijn dat een wetsontwerp of een wetsvoorstel de ‘betrekkingen tussen de gemeenschappen ernstig in het gedrang brengt’

48
Q

datum van bekrachtiging

A

de datum waarop de koning als hoofd van de wetgevende macht er zijn instemming mee betuigt
= de wet bestaat

49
Q

datum van afkondiging

A

de datum waarop de koning als hoofd van de uitvoerende macht het bestaan van de wet bevestigt en ze daardoor voor verdere uitvoering vatbaar maakt

50
Q

datum van bekendmaking

A

datum waarop de wet in het Belgisch Staatsblad bekend wordt gemaakt zodat ze tegenstelbaar wordt aan eenieder

51
Q

datum van inwerkingtreding

A

datum waarop de rechten en de verplichtingen in de wet in werking treden, waarop de wet verbindend wordt = 10 dagen na de publicatie

52
Q

continuïteitsbeginsel

A

de staat moet in zijn essentiële functie kunnen blijven voortbestaan

53
Q

normatieve bevoegdheid

A

de bevoegdheid om in koninklijke besluiten ‘materiële wetten’ uit te vaardigen

54
Q

interpretatieve omzendbrief

A

een omzendbrief waarin de minister aangeeft op welke wijze een wet of KB, naar zijn oordeel, dient te worden geïnterpreteerd

55
Q

indicatieve omzendbrief

A

een omzendbrief waarin de minister aangeeft op welke wijze de aan de minister verleende bevoegdheid dient te worden uitgeoefend

56
Q

verordende omzendbrief

A

een omzendbrief die (aanvullende) dwingende rechtsregels bevat

57
Q

gemeenschappen

A

bevoegdheid inzake taal, cultuur, onderwijs en persoonsgebonden aangelegenheden

58
Q

decreten

A

rechtsregels uitgevaardigd door het Vlaams Parlement, het Waalse Parlement, het Franse gemeenschapsparlement, het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, de Vergadering van de Franse gemeenschapscommissie met kracht van wet

59
Q

coöperatief federalisme

A

de staat, de gemeenschappen en de gewesten werken samen met elkaar

60
Q

parastatalen

A

openbare instellingen met rechtspersoonlijkheid opgericht ‘naast de staat’

61
Q

functionele decentralisatie

A

het toevertrouwen van bepaalde aspecten van de overheidszorg aan gedecentraliseerde bestuurslichamen

62
Q

CAO

A

een collectief akkoord tussen één of meer werknemersorganisaties en één of meer werkgeversorganisaties, waarin de arbeidsvoorwaarden en de arbeidsomstandigheden worden geregeld.

63
Q

internationaal recht

A

regelt de coëxistentie en coöperatie van staten

64
Q

internationaal verdrag

A

een doorgaans schriftelijke overeenkomst tussen twee of meerdere staten gesloten, waarbij deze ten aanzien van mekaar hun wederzijdse rechten en verplichtingen vaststellen

65
Q

verdrag-overeenkomst

A

verdragsluitende staten gaan ten aanzien van mekaar welbepaalde verplichtingen aan, die noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks enige weerslag hebben op de normen die in de rechtsorde van de staten van kracht zijn

66
Q

verdrag-wet

A

verdragsstaten stellen reeds bestaande of nieuwe, algemeen geldende rechtsregels vast

67
Q

codificatieverdragen

A

verdragen waarin bestaande gewoonterechtsregels worden vastgelegd

68
Q

normatieve verdragen

A

verdragen die rechten en verplichtingen creëren hetzij voor verdragsluitende staten hetzij ook voor de burgers in verdragsluitende staten

69
Q

verdrag-constitutie

A

de staten richten een internationale organisatie op en bepalen de regels voor de samenstelling, de bevoegdheid en de werking ervan

70
Q

een verordening van de EU

A

heeft een algemene strekking, is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat

71
Q

een richtlijn van de EU

A

is verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd is, maar aan de nationale instanties wordt de bevoegdheid gelaten de vorm en middelen te kiezen

72
Q

een besluit van de EU

A

is verbindend in al haar onderdelen, indien de adressaten worden vermeld, is het alleen voor hen bindend

73
Q

dualistische opvatting

A

de internationale en nationale rechtsorde zijn twee verschillende rechtsordes

74
Q

lex posterior derogat priori

A

de latere wet heft de eerdere wet op

75
Q

monistische opvatting

A

de rechtsorde is 1 geheel

76
Q

hiërarchisch conflict

A

de hogere wet gaat voor op de lagere wet

77
Q

bevoegdheidsconflict

A

de door de bevoegde overheid uitgevaardigde wet gaat voor op de door de onbevoegde overheid uitgevaardigde wet

78
Q

legaliteitsbeginsel

A

de lagere rechtsregel heeft slechts rechtskracht wanneer die in overeenstemming is met de hogere rechtsregel

79
Q

Grundnorm = ultimate rule of recognition

A

de hoogste rechtsregel die zelf geen legitimatie meer behoeft en die voor de legitimatie van het hele systeem instaat

80
Q

lex specialis legi generali derogat

A

de wet die een meer bijzondere regeling inhoudt, heft de wet met de meer algemene regeling op

81
Q

legi speciali per generalem non derogatur

A

de wet met een meer algemene inhoud heft de wet met een meer bijzondere inhoud niet op

82
Q

tijdelijke wet

A

een wet waarvan de geldingsduur in de wet zelf is bepaald

83
Q

onmiddellijke rechtsfeiten

A

rechtsfeiten die onmiddellijke rechtsgevolgen teweeg brengen

84
Q

durende rechtsfeiten

A

duren soms lang vooraleer ze rechtsgevolgen teweeg brengen

85
Q

aflopende rechtsgevolgen

A

rechtsgevolgen die zich op 1 bepaald ogenblik voordoen

86
Q

voortdurende rechtsgevolgen

A

rechtsgevolgen die zich uitstrekken over een langere periode

87
Q

eerbiedigende werking

A

de nieuwe wet eerbiedigt de werking van de oude wet, deze blijft van toepassing op rechtstoestanden en rechtsgevolgen die nog voortduren na het van kracht worden van de nieuwe wet

88
Q

terugwerkende kracht

A

de wet heeft rechtsgevolgen voor feiten die dateren van voor de bekendmaking

89
Q

aanvullende regels

A

regels die slechts zullen gelden ter aanvulling van een overeenkomst wanneer de partijen er niet uitdrukkelijk van afwijken

90
Q

interpretatieve wet

A

de wetgever geeft aan op welke wijze de weet dient geïnterpreteerd te worden

91
Q

vreemd recht

A

het door buitenlandse wetgevers uitgevaardigd recht

92
Q

internationaal privaatrecht

A

regelt de verhoudingen tussen burgers met aanknopingspunten met meerdere rechtsorden

93
Q

verwijzingsregels

A

regels die aanwijzen welk nationaal recht toegepast moet worden op privaatrechtelijke verhoudingen met aanknopingspunten in verschillende rechtsorden

94
Q

Belgische internationale openbare orde

A

regels van nationale openbare orde die dermate fundamenteel zijn dat ze niet wijken voor de buitenlandse regels die het internationaal privaatrecht aanwijzen