De Stoa Flashcards
1
Q
Hoe ontstaat kennis volgens de Stoa?
A
- Phantasia (voorstelling): accepteren wat op je afkomt
- Synkatathesis (instemming): sommige dingen weg discrimineren: eerste filtering
- Katalêpsis (begrip): volledig vastgrijpen: be-grip
- Episteme (kennis)
2
Q
Wat zijn de twee waarheidscriteria bij de stoa?
A
- Begripsvormende voorstelling (Phantasia Katalêptike): als iets helder is mag je aannemen dat het waar is
- Algemene natuurlijke kennis (prolepsis)
3
Q
Wat is de kritiek op de twee waarheidscriteria van de stoa?
A
- Academie: begripsvormende voorstelling kan nog steeds leiden tot onwaarheden (tweelingen)
- Carneadas: Zekere kennis bestaat niet, een aannemelijke kennis/overtuiging wel
4
Q
Hoe worden de beginselen en de elementen opgedeeld?
A
- Enerzijds als actief: god, oorzaak, noodlot, natuur, rede, levensadem (pneuma) > vuur en lucht zijn de elementen hierbij
- Anderzijds passief: materie > water en aarde horen hierbij.
- Zowel de actieve als passieve beginselen zijn lichamelijk/stoffelijk
5
Q
Wat zijn de kermerken van de kosmos bij de stoa?
A
- Pantheïsme: de hele kosmos is een organische eenheid doortrokken van redelijkheid (god)
- Teleologie: Deze redelijkheid toont zich in de doelmatigheid v/d kosmos (hemellichamen bewegen zich regelmatig)
- Voorzienigheid: Alles loopt volgens een goddelijk plan (ten bate van de mens)
- Determinisme: Alles in de wereld ligt vast (noodlot/fatalisme) > de kosmos begint en eindigt in vuur en begint dan weer opnieuw op dezelfde manier
6
Q
Hoe bewijzen de stoïcijnen God?
A
- God bestaat omdat de natuur redelijk is en voorzienigheid toont (argumenten from design)
- God doordringt alles (goden zijn manifestaties van die ene God)
7
Q
Hoe bereiken we volgens de stoïcijnen Ateraxia?
A
Je bereikt het door in overeenstemming met de natuur te leven:
- Oikeiôsis: het stapsgewijs toe-eigenen van de kosmos (ontplooien van de rede) en erkennen dat we een onderdeel van die kosmos zijn
- Beslissen wat uitwendig en inwendig is: inwendige zaken zijn goed of slecht, uitwendige zaken doen er moreel niet toe (dit leidt tot autarkeia: onafhankelijkheid)
- Apatheia: Uitbannen van emoties (die beïnvloeden het redelijk oordelen)
- Fatalisme: acceptatie van het lot