Aristoteles Flashcards

1
Q

Wat zijn de verschillende gebieden van het kennen?

A
  1. Productieve kennis: kennis die je gebruikt bij het maken over uitvoeren (medische kennis om mensen te genezen)
  2. Praktische kennis: Ethiek (kennis gericht op het handelen van een individu)
  3. Theoretische kennis: Metafysica, Logica etc. (instrument dat op alle gebieden kan worden ingezet)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de vier soorten proposities?

A
  • Universeel bevestigend
  • Universeel ontkennend
  • Particulier bevestigend
  • Particulier ontkennend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe ontstaat kennis volgens Aristoteles?

A
  • Door waarnemingen te generalisen, abstraheren (oftewel: d.m.v. inductie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de 10 categoriën?

A
  1. Substantie (deze man, dit paard)
  2. Kwantiteit (zo lang)
  3. Kwaliteit (wit, geletterd)
  4. Relatie (dubbel, groter)
  5. Plaats (op de markt)
  6. Tijd (gisteren)
  7. Houding (apatisch)
  8. (aan)hebben (schoenen aanhebben)
  9. Doen (snijden)
  10. Ondergaan (gesneden worden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn accidenten en wat is substantie?

A
  • accidenten zijn toevallige of veranderlijke eigenschappen

- substantie is de enige categorie dit op zichzelf kan bestaan; is de dragen van de accidenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de eerste en tweede substantie?

A
  • De eerste substantie is een particulier ding (een mens, jan)
  • De tweede substantie is de algemene klasse waartoe de eerste substantie behoort (mensen/de mens)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de onderdelen van de eerste substantie en welke eigenschappen hebben ze?

A

De onderdelen zijn:

  • De vorm: dat was materie bepaaldheid, actualiteit verschaft (klei is klei omdat het formeel zo bepaald is: het had ook metaal of hout kunnen zijn)
  • de materie: is volstrekt onbepaald; volstrekt bepaalbaar; potentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leg kort uit wat Aristoteles bedoelt met act en potentie:

A
  • Elke bestaande substantie (combinatie van materie en vorm) is een act.
  • Deze act draagt de ‘volmaakte act’ (verwezenlijking/doel) in zich en beschikt daarom over een potentie om die volmaakte act te worden.
  • Omdat elke act doelgericht is is het altijd in beweging richting dat doel (dit is actualisering)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de vier oorzaken?

A
  1. De materiële oorzaak (de materie/potentie die volledig bepaalbaar is )
  2. De formele oorzaak (dat aan iets tot iets kan vormen/bepaaldheid kan geven)
  3. De bewerkende oorzaak (een maker)
  4. De doeloorzaak (alles bestaat vanwege een doel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Leg kort uit wat teleologie is:

A

Dit betekend dat alles wat bestaat doelgericht is. Het is altijd ‘onderweg’ om een doel te bereiken.
- Dit doel bepaald tevens ook wat de dingen zijn (een specht is op zo’n manier gebouwd/gevormd dat hij eten uit een boom kan pikken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de drie gradaties van de ziel

A
  • Puur vegetatief (plant)
  • Vegetatief en sensitief (dier)
  • Vegetatief-sensitief en rationeel (mensen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de vijf elementen en wat is hun beweging?

A
  1. aether (cirkelbeweging)
  2. vuur (omhoog)
  3. lucht (omhoog)
  4. water (omlaag)
  5. aarde (omlaag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de kenmerken van het hoogste zijnde/het goddelijke?

A
  • Het is pure vorm:het is het enige dat volledig los van materie kan bestaan
  • Het is pure act: het volmaakte moet alles wat potentie is namelijk volledig geactualiseerd hebben, wil het volmaakt zijn.
  • Het is de hoogste act: dit is het realiseren van het hoogste vermogen
  • Het hoogste vermogen is het denken (het goddelijke is dus een zuivere denkact)
  • Die denkact kan alleen volmaakt zijn als het, het hoogste object denkt.
  • Het goddelijke zelf is dit hoogste object
  • God is dus: het zichzelf denkende denken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het menselijke geluk volgens Aristoteles?

A
  • Het is de hoogst mogelijke actualisering van de hoogst mogelijk vermogens van de mens (dus: het ontplooien van de rede in een polis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat houdt het onderscheid tussen praxis en poièsis in?

En wat wil Aristoteles met dit onderscheid zeggen?

A
  • Praxis: een handeling waar het doel in zichzelf ligt (dansen)
  • Poièsis: iets ‘maken’ om een doel dat buiten zichzelf ligt te bereiken (stoel maken om te verkopen)
  • Hij wilt laten zien dat het geluk nooit in de categorie van poièsis kan vallen. Geluk is bij uitstek van de orde van de praxis: het dient geen verder doel dan zichzelf.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly