de mens als individu (40%) Flashcards

1
Q

persoonlijkheid

(definitie)

A

Verwijst naar de verzameling van cognitieve vaardigheden, gedrag, overtuigingen, … / verwijst naar de kenmerkende patronen van denken, emotie en gedrag van individuen (introvert, extravert, emotioneel, …).

Kan makkelijk worden waargenomen en begrepen.

Niet aangeboren maar wordt ontwikkeld bij sociale ontmoetingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

temperament

(definitie)

A

De felheid waarmee op prikkels gereageerd wordt, het algemene energie- en activiteitsniveau en de mate van introversie of extraversie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

karakter

(definitie)

A

Verwijst naar de eigen kenmerken of morele eigenschappen / kwaliteiten van een individu (eerlijk, creatief, geduldig).

Moeilijk te achterhalen, om het karakter van een persoon te kennen moet je die een lange tijd observeren.

Aangeboren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

factoren die persoonlijkheid beïnvloeden

(opsomming)

A

1) genetische factoren of aangeboren mogelijkheden

2) milieufactoren of omgeving

3) zelfbepaling (de mogelijkheid om zelf richting te geven aan je ontwikkeling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

temperamenten leer van Hippocrates
(soorten persoonlijkheidstheorieën)

(uitleg)

A

Hippocrates was ervan overtuigd dat gezondheid bij mensen afging van de balans tussen lichaamssappen. Een slechte balans zou ziekte veroorzaken. De lichaamssappen bloed, slijm, gele al en zwarte gal konden leiden tot een bepaald karaktertype volgens hem. Dit is de leer der humores.

De 4 temperamenten volgens Hippocrates zijn:

De sanguinicus → bij deze mensen overheerst bloed, het zijn opgewekte en vrolijke mensen die snel afgeleid zijne en veel interesses hebben.

De flegmaticus → bij deze mensen overheerst slijm, het zijn rustige mensen en zijn vaak dromerig.

De cholericus → bij deze mensen overheerst de gele gal, ze zijn druk en opvliegend ze hebben een duidelijk doel en nemen graag de leiding.

De melancholicus → bij deze mensen overheerst zwarte gal, ze zijn sombere en ernstige personen ze denken veel na.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de persoonlijkheidstypes volgen Jung
(soorten persoonlijkheidstheorieën)

(uitleg)

A

Carl Gustav Jung was een psycholoog die 8 persoonlijkheidstypes onderscheid.

introvert → focus op innerlijke belevingswereld
extravert → focus op de buitenwereld
denktype → handelt op basis van verstand
gevoelstype → handelt vanuit het hart
gewaarwordingstype → laat zich leiden door zintuigelijke prikkels
intuïtieve type → laat zich leiden door gevoelens van binnenuit

1) het extraverte denktype
2) het introverte denktype
3) het extraverte gevoelstype
4) het introverte gevoelstype
5) het extraverte gewaarwordingstype
6) het introverte gewaarwordingstype
7) het extraverte intuïtieve type
8) het introverte intuïtieve type

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de theorie van Eysenck
(soorten persoonlijkheidstheorieën)

(uitleg)

A

Hij gelooft dat het gedrag van mensen wordt bepaald door een serie van eigenschappen.

Mensen worden volgens hem geboren met persoonlijke eigenschappen en die worden voor 25% door onze omgeving bepaalt en zijn voor 75% genetisch.

→ Hij groepeerde bepaalde eigenschappen om zo samen te komen tot 2 dimensies
De E dimensie - introversie/extraversie
De N dimensie - neuroticisme (snel bang, snel boos, …) / stabielheid (kalm)
→ We liggen allemaal op een lijn bij de E dimensie en de N dimensie en dit zal aantonen welke eigenschappen we bezitten.

→ Later ontwikkelde hij samen met zijn vrouw nog een dimensie de P dimensie
Psychoticisme (antisociaal) / normaalheid
P-E-N model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de big five
(soorten persoonlijkheidstheorieën)

(uitleg)

A

Big Five persoonlijkheidstheorie, volgens deze theorie kan je iemands persoonlijkheid door middel van 5 dimensies beschrijven.

extraversie
vriendelijkheid
emotionele stabiliteit
ordelijkheid
openheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

zelfbeeld

(definitie)

A

De manier van je naar jezelf kijkt, niet objectief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

positief zelfbeeld
(soorten zelfbeeld)

(uitleg)

A

treden graag op de voorgrond, zijn zelfzeker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

negatief zelfbeeld
(soorten zelfbeeld)

(uitleg)

A

denken zeer negatief over zichzelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

reeël zelfbeeld
(soorten zelfbeeld)

(uitleg)

A

nemen zichzelf zoals ze zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ideaal zelfbeeld
(soorten zelfbeeld)

(uitleg)

A

mensen die weigeren te aanvaarden hoe ze effectief zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

cognitieve zelfbeeld
(verschillende aspecten van het zelfbeeld)

(uitleg)

A

zelfbeeld die je hebt over je kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

emotionele zelfbeeld
(verschillende aspecten van het zelfbeeld)

(uitleg)

A

bouw je op terwijl je jouw eigen emoties waarneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

fysieke zelfbeeld
(verschillende aspecten van het zelfbeeld)

(uitleg)

A

beeld over je uiterlijke kenmerken en lichamelijke prestaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

materiële zelfbeeld
(verschillende aspecten van het zelfbeeld)

(uitleg)

A

beeld over wat je bezit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

sociale zelfbeeld
(verschillende aspecten van het zelfbeeld)

(uitleg)

A

ontstaat door interactie met betekenisvolle personen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

autobiografische herinneringen
(manier dat een mensen hun zelfbeeld opbouwen)

(uitleg)

A

herinneringen die je aan je eigen leven hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

introspectie
(manier dat een mensen hun zelfbeeld opbouwen)

(uitleg)

A

naar binnen kijken / je kijkt vanop afstand naar jezelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

looking glass self
(manier dat een mensen hun zelfbeeld opbouwen)

(uitleg)

A

we zien onszelf als hoe we denken dat anderen ons zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

zelfperceptie
(manier dat een mensen hun zelfbeeld opbouwen)

(uitleg)

A

observeren van je eigen gedrag

23
Q

emotie

(definitie)

A

Innerlijke beleving dat spontaan of door een situatie wordt opgeroepen. Subjectieve gevoelen die samen gaan met lichamelijke reacties en gezichtsuitdrukkingen.

24
Q

gevoelens

(definitie)

A

Leunt op de intuïtie.

25
Q

temperament

(definitie)

A

De felheid waarmee op prikkels gereageerd wordt, het algemene energie- en activiteitsniveau en de mate van introversie of extraversie.

26
Q

emoties als aanpassingsfunctie
(functie van emoties)

(uitleg)

A

Emoties helpen ons bepaalde situaties te handelen. Ze bereiden ons voor gepast acties te ondernemen. Ze zetten ons aan tot handeling van passend gedrag in een bepaalde situatie.

voorbeeld: Het vermijden van een situatie die je eerder als negatief ervaarde.

27
Q

emoties als communicatieve functie
(functie van emoties)

(uitleg)

A

Emoties zijn onze verbindingen met anderen. We delen mee wat we voelen en merken aan het gedrag van anderen wat in hen omgaat. Door uitdrukking van emoties, oefenen we invloed uit op de medemens.

28
Q

emoties als waarschuwingsfunctie
(functie van emoties)

(uitleg)

A

Als een waarneming ons vertelt dat iets mis is, krijgen we een “slecht” voorgevoel. Dit uit zich bijvoorbeeld in angst, woede, … Deze emoties laten ons weten dat alles in orde is, of juist dat er aandacht moet besteed worden aan de situatie.

29
Q

aangeboren of universele bepaalde emoties

(uitleg)

A

Vele aangeboren eigenschappen zijn universeel en overschrijden cultuur. Zo is het waarschijnlijk dat een bepaald gevoel bijhorend gezichtsspieren activeert. Je ontwikkelt deze gedragingen en maakt ze persoonlijker over tijd. De omgeving kan dankzij het gedrag veronderstellen hoe je je voelt. Bij dieren is het gelijkaardig, ze kennen ook emotie en uiten deze.

30
Q

aangeleverd of culturele bepaalde emoties

(uitleg)

A

Er zijn vele uitingen van emoties die cultureel bepaald worden en dus aangeleerd zijn. Onze cultuur leert ons dat we uiting van emotie moeten aanpassen aan de omgeving. We worden aangeleerd andere gevoelens uit te drukken dan de emoties die we echt beleven. We nemen ook veel van de expressie van emoties over van de cultuur waarin we leven.

31
Q

de basisemoties volgen Paul Ekman

(opsomming)

A

→ afschuw
→ angst
→ verbazing
→ verdriet
→ vreugde
→ woede

→ worden wereldwijd op dezelfde manier uitgedrukt, instinctieve reflexen waarmee we geboren zijn.

32
Q

motivatie

(definitie)

A

Term voor alle processen die te maken hebben met de aanzet, de richting, de intensiteit en het volhouden van lichamelijke en psychische activiteiten.

33
Q

intrinsieke motivatie

(definitie)

A

Het verlangen om een activiteit uit te voeren omwille van de activiteiten zelf, niet vanwege externe consequenties zoals een beloning. (motivatie omwille van interesse)

34
Q

extrinsieke motivatie

(definitie)

A

Het verlangen om een activiteit uit te voeren omwille van een externe consequentie, zoals een beloning. (motivatie omwille van gevolgen)

35
Q

motivationeel conflict

(definitie)

A

Het hebben van twee doelen op hetzelfde moment die in conflict komen met elkaar. Het nastreven van het ene doel zorgt ervoor dat je niet op het andere doel kan ingaan.

36
Q

toenaderings-toenaderingsconflict
(motivationeel conflict volgens het model van Neal Miller)

(uitleg)

A

Het maken van een keuze waarbij je één van de twee laat vallen. Vaak voorkomend is een voorkeur hebben voor een doel die de keuze makkelijker maakt.

37
Q

toenaderings-vermijdingsconflict
(motivationeel conflict volgens het model van Neal Miller)

(uitleg)

A

Bij sommige conflicten, hebben beide doelen positieve en negatieve aspecten, waardoor je geen voorkeur hebt. Dit maakt de keuze moeilijk. De neiging om beide te vermijden groeit, waarna de toenadering tot beide groeit.

38
Q

vermijdings-vermijdingsconflict
(motivationeel conflict volgens het model van Neal Miller)

(uitleg)

A

Het moeten nastreven van twee doelen waarbij je beide als negatief ervaart geeft de neiging beide te vermijden. Dit maakt de keuze enkel moeilijker.

39
Q

het dubbel toenaderings-vermijdingsconflict
(motivationeel conflict volgens het model van Neal Miller)

(uitleg)

A

Beide worden in eerste instantie als positief ervaren, maar door het bijkomende conflict ontstaan negatieve kanten.

40
Q

motivationeel conflict volgens het model van Neal Miller

(uitleg)

A

De motivationele conflicten volgens het model van Neal Miller illustreert de situatie waarin twee doelen, beide met intentie na te streven, in conflict komen met elkaar. Zijn verschillende oplossingen, behandelen verschillende soorten situaties en soorten oplossingen.

41
Q

motivatie bestaat vanuit behoeften

(opsomming)

A

→ afweerreactie
→ biologisch
→ emotioneel
→ prestatiedrang
→ sociaal

42
Q

behoeftepiramide van Maslow

(uitleg)

A

De psycholoog Abraham Maslow publiceerde in 1943 de universele basisbehoefte, in een hiërarchische ordening, in de vorm van een piramide. Volgens Maslow heeft ieder mens zes basale behoeften. Deze basisbehoeften beïnvloeden je motivatie en zijn bij alles wat je doet aanwezig. Je kunt ze tijdelijk vervullen of invullen, maar vrijwel onmiddellijk daarna ervaar je opnieuw een behoefte. Volgens zijn theorie zou de mens pas streven naar de bevrediging van de behoeften die hoger in de hiërarchie geplaatst zijn, nadat de lager geplaatste behoeften bevredigd zijn.

→ wanneer een behoefte niet vervuld wordt ontstaan er emoties zoals boosheid, angst, onrust, verdriet, …

43
Q

AIDA-model

(definitie)

A

Een marketingmodel voor het maken van reclame die voor uiterst positieve resultaten zorgt. AIDA is een afkorting van attention, interest, desire en action.

44
Q

intelligentie

(definitie)

A

De vaardigheid om goed problemen op te kunnen lossen, goed te kunnen leren of veel te weten. Er bestaat nog geen concrete, objectieve omschrijving voor dit begrip.

45
Q

intelligentiequotiënt (IQ)

(definitie)

A

Wordt gezien als de beste methode om intelligentie te meten. De vaardigheid om goed problemen op te kunnen lossen, goed te kunnen leren of veel te weten. Er bestaat nog geen concrete, objectieve omschrijving voor dit begrip.

46
Q

interpersoonlijke intelligentie (samenslim)
(soorten intelligentie volgens Gardner)

(definitie)

A

Denken door na te gaan wat de andere vinden. Het vermogen om anderen aan te voelen, te begrijpen, te begeleiden en te manipuleren.

47
Q

interpersoonlijke intelligentie (zelfslim)
(soorten intelligentie volgens Gardner)

(definitie)

A

Op zichzelf rekenen bij het denken. Een goed inschattingsvermogen zelfkennis hebben. Het vermogen om te reflecteren en op basis daarvan de juiste beslissingen te nemen.

48
Q

lichamelijke / kinesthetische intelligentie
(beweegslim)
(soorten intelligentie volgens Gardner)

(definitie)

A

Denken in bewegingen en door het voelen. Het vermogen om het lichaam te gebruiken om een probleem op te lossen, iets uit te drukken of iets te maken.

49
Q

logisch / mathematische intelligentie (rekenslim)
(soorten intelligentie volgens Gardner)

(definitie)

A

Denken in systemen, graag redeneren en analyseren.

50
Q

muzikaal / ritmische intelligentie (muziekslim)
(soorten intelligentie volgens Gardner)

(definitie)

A

Denken in muziek, ritmes, maat en patronen. Het vermogen om muzikale en ritmische patronen te herkennen, te onthouden en te maken.

51
Q

natuurgerichte intelligentie (natuurslim)
(soorten intelligentie volgens Gardner)

(definitie)

A

Vooral gericht op natuur en milieu gericht denken. Het vermogen om patronen in natuurlijke omgevingen te herkennen, te begrijpen en ermee te werken.

52
Q

verbaal / linguïstische intelligentie (taalslim)
(soorten intelligentie volgens Gardner)

(definitie)

A

Denken in woorden en begrippen. Het bezitten van de capaciteit om je uit te drukken met taal. Anderen begrijpen en overtuigen behoort ook tot deze intelligentie.

53
Q

visueel / ruimtelijke intelligentie (beeldslim)
(soorten intelligentie volgens Gardner)

(definitie)

A

Het vermogen om situaties en problemen voor je te zien en er zo mee te werken. Mensen met een goed ontwikkelde visueel-ruimtelijke intelligentie denken in beelden.