De Markt Flashcards
1
Q
the market
A
de markt
2
Q
Apple
A
de appel/appels
3
Q
Vegetable
A
de groente/groenten
4
Q
Baker
A
de bakker
5
Q
Butcher
A
de slager
6
Q
Bread
A
het brood
7
Q
Meat
A
het vlees
8
Q
Grocery store
A
de supermarkt
9
Q
Butter
A
de boter
10
Q
Groceries
A
Boodschappen
11
Q
Doing
A
Doen
12
Q
to buy
A
Koopt/kopen
13
Q
Can/be able to
A
Kunt/kunnen
14
Q
Potatoe
A
de aardappel/de aardappels