De graaf en de hoer Flashcards

1
Q

Nee, nee, ik ben meteen op die divan neergestort… en er is niets gebeurd… Ongelooflijk, hoe vrouwen soms op elkaar lijken… We gaan. Ja, heel goed.

A

Hé… wie hebben we daar in alle vroegte - Hallo, matroosje.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

goedemorgen. Heb je lekker geslapen.

A

Hier komen. Kusje geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ik wilde juist vertrekken.

A

Vertrekken?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het is echt de hoogste tijd.

A

Je wilt zomaar vertrekken?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Zomaar…

A

Okee, doei; kom nog eens langs wippen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ja, tot ziens. Krijg ik geen handje van je?
(Hoer neemt hand onder deken vandaag en graag geeft een handkusje)
Alsof je een prinses bent. Trouwens, als je alleen maar…

A

Wat zit je me nou aan te kijken?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Als je alleen maar dat hoofdje ziet, zoals nu… bij het ontwaken ziet ook iedereen er onschuldig uit… Tyfus, ik kan me wel van alles inbeelden, als het niet zo naar petroleum stonk.

A

Altijd gezeik met die lampen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe oud ben je eigenlijk?

A

Nou, wat denk je?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vierentwintig.

A

Geloof je het zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ouder?

A

Ik word twintig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

En hoe lang zit je al…

A

Ik zit al een jaar in het leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Dan was je d’r vroeg bij.

A

Beter te vroeg dan te laat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vertel eens, ben je eigenlijk gelukkig?

A

Wat?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gaat het een beetje goed met je?

A

Oh, met mij gaat het altijd goed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Zo… Zeg, heb je er nooit aan gedacht, dat je ook iets anders zou kunnen doen.

A

Wat moet ik doen dan?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Tja… Je bent eigenlijk een heel knap meisje. Je zou toch bijvoorbeeld best een vaste vriend kunnen hebben.

A

Want die heb ik niet, bedoel je misschien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Ja, dat weet ik… Ik bedoel eentje, weet je, één die je onderhoudt, zodat je niet met iedereen mee hoeft te gaan.

A

Ik ga ook niet met iedereen mee. Dat heb ik godzijdank niet nodig, ik bepaal zelf met wie ik mee ga.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

(Kijkt de kamer rond)

A

Volgende maand verhuizen we naar het centrum, naar de Bakkerstraat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wij? Wie zijn Wij?

A

Nou, de madam en de andere hoeren die hier wonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hier wonen nog meer…

A

Hiernaast… hoor je het niet… Dat is Milli, die was ook in die tent van gisteren.

21
Q

Daar snurkt iemand?

A

Dat is dus die Milli. Die snurkt de hele dag door, vanavond tegen een uur of tien, dan staat ze op en gaat ze weer naar die tent toe.

22
Q

Wat een afschuwelijk bestaat.

A

Zeker te weten. Madam scheldt d’r ook voortdurend verrot. Ik zorg dat ik al om twaalf uur op straat sta.

23
Q

Wat doe je dan om twaalf uur op straat?

A

Ja, wat denk je dat ik doe? Ik ga aan de tippel.

24
Q

Ah ja… natuurlijk… Tot ziens.

A

Je gaat al… Doei… Kom gauw weer eens langs.

25
Q

Het maakt jou ook allemaal niets uit, toch?

A

Wat?

26
Q

Ik bedoel, veel plezier heb je er niet meer van.

A

Ik heb slaap.

27
Q

Het maakt jou allemaal niet uit, of iemand jong is of oud of, of iemand…

A

Wat is de vraag?

28
Q

…Nou. Jezus, nu weet ik aan wie jij mij doet denken, het is…

A

Lijk ik op iemand?

29
Q

Ongelooflijk, ongelooflijk. Alsjeblieft, zeg alsjeblieft even helemaal niets, een minuutje maar… Precies hetzelfde gezicht, precies hetzelfde gezicht, precies hetzelfde gezicht.

A

Nah…

30
Q

Jezus, het is jammer dat jij niet iets anders doet… De wereld zou aan je voeten kunnen liggen.

A

Je lijkt Franz wel.

31
Q

Wie is Franz?

A

Nou, de barman in die tent van gister…

32
Q

Hoezo lijk ik Franz wel?

A

Die zegt ook altijd dat de wereld aan mijn voeten zou kunnen liggen. En dat ik met hem moet trouwen.

33
Q

Waarom die je dat dan niet?

A

Ja, morgen brengen… ik ga niet trouwen, echt niet, voor geen goud. Later misschien een keertje.

34
Q

Die ogen… precies die ogen… Lulu zal wel weer zeggen dat ik gek ben - maar ik wil nog één keer je ogen kussen… zo… en nu tot ziens, nu vertrek ik.

A

Doeidoei.

35
Q

Hé… zeg eens… verbaast het je dan helemaal niet…

A

Wat nou?

36
Q

Dat ik niks van je wil.

A

Er zijn veel mannen die ‘s ochtends niet zo in vorm zijn.

37
Q

Nou ja… Dom van me, dat ik wil dat ze zich erover verbaast… Goed, doei… Eigenlijk stoort het me. Ik weet toch dat het bij dit soort sletjes alleen om het geld gaat… nou ja - dit soort… het is goed dat ze zich niet beter voordoet, daar zou je blij mee moeten zijn… De volgende keer kom ik weer bij jou.

A

Top.

38
Q

Wanneer ben je d’r meestal?

A

Ik ben er meestal altijd. Gewoon naar Leocadia vragen.

39
Q

Leocadia… Mooi - Nou ja tot ziens dan maar. Ik voel die wijn toch nog steeds. Dat is toch wel het toppunt… ben ik bij zo’n vrouw geweest, heb ik niks anders gedaan dan haar ogen kussen, omdat ze me aan iemand deed denken… Leocadia, gebeurt je dat vaker, dat iemand zomaar weggaat?

A

Hoe dan?

40
Q

Zoals ik?

A

Zo vroeg?

41
Q

Nee… of je wel eens iemand hebt gehad - die niks van je wou?

A

Nee, dat is me nog nooit gebeurd.

42
Q

Hoe bedoel je? Denk je, dat ik je niet aantrekkelijk vind?

A

Waarom zou je me niet aantrekkelijk vinden? Vannacht vond je me aantrekkelijk genoeg.

43
Q

In vind je nu ook aantrekkelijk.

A

Maar vannacht vond je me aantrekkelijker.

44
Q

Waar baseer je dat op?

A

Doe je nou expres zo do?

45
Q

Vannacht… ja, zeg, ben ik toen niet meteen op die divan neergestort?

A

Klopt ja… maar wel samen met mij.

46
Q

Met jou?

A

Ja, weet je dat dan niet meer?

47
Q

Ik heb… wij zijn samen… ja…

A

Maar je viel meteen in slaap.

48
Q

Ik viel meteen… Zo… Dus zo zat het…

A

Ja, matroosje. Je moet behoorlijk kachel zijn geweest, dat je dat niet meer weet.

49
Q

Zo… - en toch… er is een zekere gelijkenis… tot ziens… wat is daar aan de hand?

A

De schoonmaakster is er al. Wees lief en geef haar iets als je weggaat. De voordeur is open, dat scheelt weer een conciërge.