De echtgenoot en het lieve kind Flashcards

1
Q

(Lieve kind lepelt van een slagroomtaartje)

A

Smaakt het?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Mmm.

A

Wil je er nog een?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Nee, ik heb al teveel gegeten.

A

Je hebt geen wijn meer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Nee… naar doet u geen moeite, ik laat het toch staan.

A

Doe niet zo formeel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Soort - Dat gaat vanzelf, weet u.

A

Weet je.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Of ik wat weer?

A

Weet je, met je zeggen; niet weet u. - Kom eens hier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Dadelijk… ben nog niet klaar.
Wat wil je?

A

Een kusje wil ik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

u bent… sorry, je bent een brutale aap.

A

Dat merk je nu pas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Nee hoor, ik heb dat allang gemerkt… op straat al. - U zal wel -

A

Jij zal wel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Jij zal wel van alles van me denken.

A

Zoals.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

at ik direct met u mee ben gegaan naar een chambree séparée.

A

Nou, direct, direct.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

U kunt het allemaal zo mooi zeggen.

A

Vind je?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

En trouwens, er is toch niks mis mee.

A

Natuurlijk niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Of je nou samen gaat wandelen of…

A

Het is ook veel te koud om te wandelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Veel te koud.

A

Maar hier is het lekker warm, hé?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ja.

A

Je lippen smaken nog naar zoet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Die zijn van nature zo zoet.

A

Dat hoor je vast niet voor het eerst/

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Zeg, gaat het een beetje?

A

Kom, zeg nou eens eerlijk. Hoe vaak is deze mond al gekust?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is dat nou voor vraag? Je geloof me toch niet, als ik het zeg.

A

Waarom dan niet?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Raad maar.

A

Eehm, laten we zeggen. - Je mag niet bood worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarom zou ik boos worden?

A

Goed, ik schat… twintig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Ja - waarom niet meteen honderddrieënzestig.

A

Ja, ik raadde maar wat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Dan raad je dus wel mooi hartstikke mis.

A

Okee, tien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Natuurlijk. Zo eentje die zich op straat laat aanspreken en dan direct meegaat naar een chambree séparée.

A

Doe toch niet zo kinderachtig. of je nou op straat loopt of in een kamer zit… We zijn in een restaurant. Ieder moment kan hier een ober binnenlopen - er is toch helemaal niks verkeerds aan…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Dat zat ik ook net te denken.

A

Ben je al eens eerder in een chambree séparée geweest?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Nou, als je het zo nodig moet weten: ja.

A

Kijk, dat vind ik nou zo charmant, dat je in ieder geval open bent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Maar niet zo - wat jij nu weer denkt. Met een vriendin en haar verloofde ben ik in een chambree séparée geweest, laatst met carnaval.

A

Het zou echt geen drama zijn, als je een keer met je vriend…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Natuurlijk zou het geen drama zijn. Alleen heb ik geen vriend.

A

Ja hoor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Ik zweer het, ik heb er echt geen.

A

Maar je gaat me toch niet wijsmaken, dat ik…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat dan?… Ik heb er echt geen - al meer als een half jaar niet.

A

Ja, ja… Maar daarvoor? Wie was het toen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat ben jij opeens nieuwsgierig?

A

Ik ben nieuwsgierig, omdat ik van je hou.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Echt waar?

A

Natuurlijk. Dat voel je toch? Dus vertel het me maar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat moet ik je dan vertellen?

A

Maak het me nou niet zo moeilijk, ik wil gewoon weten wie het was.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Gewoon een man.

A

Dus - dus - wie was het?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hij leek wel een beetje op jou.

A

Zo.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Als jij niet zo op hem had geleken -

A

Wat dan?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat vraag je nou, je begrijpt het toch wel…

A

Dus daarom ging je op mijn avances in.

38
Q

Ja, zoiets ja.

A

Ik weet eigenlijk niet of ik dat leuk moet vinden of niet.

39
Q

Als ik jou was zou ik het leuk vinden.

A

Ja ja.

40
Q

En ook hoe je praat doet me aan hem denken… en hoe je iemand aankijkt…

A

Wat deed hij dan.

41
Q

Nee, die ogen…

A

Hoe heette hij dan?

42
Q

Nee, kijk me niet zo aan, alsjeblieft.

A

Waar ga je nou heen.

43
Q

Tijd om naar huis te gaan.

A

Nog even.

44
Q

Nee, ik moet nu echt naar huis. Wat denk je dat mijn moeder zal zeggen.

A

Woon je nog bij je moeder?

45
Q

Wat denk jij nou? Natuurlijk woon ik bij mijn moeder?

A

Woon je alleen met ‘r?

46
Q

Alleen, ja natuurlijk. We zijn met z’n vijven. Twee jochies en twee meisjes.

A

Oh, dus je hebt nog een klein zusje?

47
Q

Ja, dat is nog een opdondertje, maar die moet je al wel in de gaten houden hoor. Je hebt geen idee, hoe die meisjes op school worden verpest. Ongelooflijk. Laatst heb ik haar betrapt.

A

Wat?

48
Q

Ja. Ze liep te bekken met een jongen van d’r school, om half acht ‘s avonds, in de steenstraat. Kleine slet.

A

En wat heb je toen gedaan?

49
Q

Nou gewoon, billenkoek.

A

Ben je zo streng?

50
Q

Iemand moet het doen. M’n zus is aan het werk, mijn moeder loopt alleen maar te kankeren - en ik mag ‘t allemaal weer oplossen.

A

Jezus wat ben jij lief. Jij doet me ook aan iemand denken.

51
Q

Zo - aan wie dan?

A

Niet aan iemand in ‘t bijzonder… aan de tijd… eigenlijk gewoon aan mijn jeugd. Hier, drinkt, schattebol.

52
Q

Ja, hoe oud ben je dan?… Jij… ja… ik weet niet eens hoe je heet.

A

Karl.

53
Q

Meen je niet. Jij heet Karl.

A

Heette hij ook Karl?

54
Q

Nee, maar dat is toch ongelooflijk… dat is, ja - nee, die ogen… die blik…

A

Maar je hebt me nog steeds niet verteld wie het was.

55
Q

Het was een gore hufter - dat is wel duidelijk, anders had hij me niet laten zitten.

A

Was je gek op hem?

56
Q

Natuurlijk was ik gek op hem.

A

Ik weet het, ‘t was een vertegenwoordiger.

57
Q

Nee het wat geen vertegenwoordiger. Zijn vader woont in de… Maar waarom moet jij dat weten?

A

Eigenlijk heb je grijze ogen. Eerst dacht ik dat ze zwart waren.

58
Q

Vind je ze soms niet mooi?
(Kust haar ogen)
Nee, nee - daar kan ik echt niet tegen… o alsjeblieft - Jezus… nee, laat me los… heel even… alsjeblieft.

A

O nee.

59
Q

Maar alsjeblieft, Karl…

A

Hoe oud ben je? Achttien, nou?

60
Q

Negentien, allang.

A

Negentien… en ik -

61
Q

Jij bent dertig…

A

En nog wat. - Laten we erover ophouden.

62
Q

Hij was ook al tweeëndertig, toen ik hem leerde kennen.

A

Hoe lang is dat geleden?

63
Q

Ik weet nooit precies… Er zit wat in die wijn.

A

O ja, hoezo?

64
Q

Ik ben helemaal… weet je wel - dat alles draait.

A

Hou je maar aan mij vast. Zo… ik zal je eens wat zeggen, hartje, we moesten maar eens gaan?

65
Q

Ja… naar huis.

A

Niet direct naar huis…

66
Q

Wat bedoel je?… O nee, o nee… ik ga nergens heen, wat denk je jou -

A

Luister nou eens naar me, liefje, de volgende keer dat we elkaar zien, weet je, dan organiseren we het zo, dat… (zit op de grond, z’n hoofd in haar schoot) Dat is fijn, oh, dat ik fijn.

67
Q

Wat doe je nu? Er moet iets in die wijn zitten - zo soezelig… hoe moet dat nou, als ik niet meer op kan staat? Maar, maar, luister, maar Karl… en als er iemand binnenkomt… alsjeblieft… de ober.

A

Er… komt van z’n lang zal ze leven… geen ober… binnen…
(Stippellijntje)

68
Q

(Lieve kind leunt met gesloten ogen tegen de hoek van de divan. Echtgenoot loopt ijsberend door de ruimte, nadat hij een sigaret heeft opgestoken. Hij zwijgt. Hij observeert het lieve kind en mompelt)

A

Godverdomme, wat is dit eigenlijk voor iemand - zo overhaast… niet zo voorzichtig van me…

69
Q

Die wijn… d’r moet iets in gezeten hebben.

A

Hoezo dan?

70
Q

Anders…

A

Waarom geef je de hele tijd de wijn de schuld?

71
Q

Waar ben je? Waarom ben je zo ver weg? Kom toch eens bij me.
(Loopt naar haar toe en gaat naast haar zitten)
Zeg eens, hou je echt van me?

A

Dat weet je toch… Natuurlijk!

72
Q

Weet je… het is toch… kom op, zeg eens eerlijk, wat zat er in die wijn?

A

Ja, waar zie je me voor aan, voor een of andere, een of andere… pillendraaier?

73
Q

Ja, weet je, ik begrijp het gewoon niet. Ik ben toch niet zo… We kennen elkaar pas net… ik ben niet zo… o jeetje, o nee - dat mag je niet van me denken - Wat doe jij opeens anders. Ik heb toch niks gedaan?

A

Popje, waar heb je het over?

74
Q

Het kwam alleen maar door die blik, ik zweer het, anders was ik nooit… je bent echt niet de eerste die me een chambre separée in heeft proberen te slijmen.

A

Maar je wilt toch wel… gauw weer eens hier… of ergens anders -

75
Q

Kweenie.

A

Wat is dat nou weer, kweenie?

76
Q

Nodig me eerst maar eens uit.

A

Goed, wanneer? Ik moet je wel even vertellen, voor alle duidelijkheid, dat ik niet in Arnhem woon. Ik kom hier zo nu en dan voor een paar dagen.

77
Q

Doe normaal, jij komt niet uit Arnhem

A

Ik kom wel uit Arnhem, maar nu woon ik buiten de stad…

78
Q

Waar dan?

A

Wat doet dat er nou toe?

79
Q

Wees maar niet bang, ik kom echt niet op visite.

A

Jezus, als je het echt leuk vindt, dan kom je toch langs. Ik woon in Velp.

80
Q

Echt waar?

A

Wat is daar nou zo gek aan?

81
Q

Jij bent getrouwd, hè?

A

Hoe kom je daar nou bij?

82
Q

Dat denk ik gewoon.

A

Zou dat een bezwaar voor je zijn?

83
Q

Ik had natuurlijk liever dat je vrij was. - Maar je bent nu eenmaal getrouwd.

A

Nou, vertel me eens, waarom je dat dan denkt.

84
Q

Als iemand zegt, dat hij niet in Arnhem woont en weinig tijd heeft -

A

Dat is toch niet zo ver gezocht?

85
Q

Ik geloof het niet.

A

En dat zou jij geen probleem vinden, dat jij een getrouwde man verleidt?

86
Q

Ach, je vrouw doet vast precies hetzelfde als jij.

A

Zeg, hou je kop kut. Van zulke opmerkingen wens ik verschoond te blijven.

87
Q

Maar je hebt toch helemaal geen vrouw?

A

Of ik een vrouw heb of niet - zoiets zeg je niet.

88
Q

Kareltje, he Kareltje, wat is er nou? Ben je boos? Luister, ik wist echt niet dat je getrouwd was. Ik zat maar wat te zeggen. Kom, doe niet zo flauw. Nu weer lief zijn.

A

Jullie zijn echt wonderbaarlijke figuren… vrouwen…

89
Q

Kom, niet doen… het is ook al zo laat. -

A

De volgende keer gaan we ergens anders heen, goed?

90
Q

Ja.

A

waar we niet gestoord kunnen worden.

91
Q

Ja.

A

De rest bespreken we onderweg. Ober… de rekening!