D2: 1. Sociale structuur Flashcards

1
Q

Door welke lenzen kijken sociologen?

A

structuur - cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe noemt het proces waarin deze 2 met elkaar verbonden worden?

A

het institutionaliseringsproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar beschikken sociale actoren over?

A

een sociale locatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de sociale positie?

A

de plaats of locatie van een actor in relatie met andere posities van een bepaald sociaal netwerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke soorten sociale posities bestaan er?

A

toegewezen (of toegeschreven) posities - verworven posities

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een toegewezen (of toegeschreven) positie? (ascribed)

A

posities die het individu toekomen zonder zijn toedoen, op basis van kenmerken die onafhankelijk zijn van de inspanningen van het individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een verworven positie? (achieved)

A

posities die het individu toekomen op basis van zijn individuele prestaties, inspanningen, activiteiten, ijver of ervaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de sociale ladder?

A
  • wordt bepaald door een aantal van je sociale posities
  • hoe hoger, hoe belangrijker, meer gewaardeerd in samenleving, hoe meer macht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de 3 belangrijkste posities in onze samenleving?

A
  • opleiding
  • inkomen
  • job
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn sociale relaties?

A

de structurele inbedding van de interactie en de communicatie tussen twee of meer sociale actoren vanuit hun sociale positie (reëel/ virtueel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat heeft communicatie als doel? (2)

A
  1. informatieoverdracht
  2. gedragsbeïnvloeding/relatiepositionering (symmetrie en complementariteit)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn symmetrie en complementariteit?

A

de benamingen voor de aard van de relatie die zender en ontvanger in hun communicatie voorstellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In een sociale interactie wordt er…, ook als er … ?

A

altijd gecommuniceerd - niet gecommuniceerd wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is sociale betrekking?

A

feitelijke, zichtbare, fysieke, objectieve interacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke grafische voorstelling hoort bij sociale betrekking?

A

interactiogram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

A.d.h.v. welke criteria wordt sociale betrekking in kaart gebracht?

A

frequentie, regelmaat, uitgebreidheid, coördinatie, richting, directheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn sociale verhoudingen?

A

wederzijdse verhoudingen, gevoelens, interpretaties, strevingen, ideeën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke grafische voorstelling hoort bij sociale verhouding?

A

sociogram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

A.d.h.v. welke criteria worden sociale verhoudingen in kaart gebracht?

A

denken, voelen en streven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is een sociaal netwerk?

A

geheel van sociale posities die met elkaar verbonden zijn dmv sociale relaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een sociogram? Welke soorten zijn er?

A

een visualisatie van het geheel van sociale posities en sociale relaties, het geeft de structuur van de posities in een bepaald sociaal systeem weer

soorten: organogram, genogram, ecogram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is een organogram?

A

geeft de posities naar boven en onderschikking in een organisatie weer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is een genogram?

A

geeft de organisatie van een gezin weer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is een ecogram?

A

geeft het netwerk rond een individu weer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is een sociaal systeem?

A

een afgegrensd/gestructureerd sociaal netwerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke sociale systemen kunnen we onderscheiden? (4)

A

groep, collectiviteit, togetherness situation en sociale categorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is een groep?

A

een aantal personen die met elkaar een interactie hebben volgens een bepaald en nogal standvastig patroon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welk soort karakter kan een groep hebben en wat houdt dit in?

A

objectief karakter: frequente, regelmatige, uitgebreide, directe, gecoördineerde en duurzame karakter van de sociale interactie tussen een aantal personen
subjectief karakter: groepsleden zijn zich bewust van het lidmaatschap en gedragen zich ernaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is socialisatie?

A

het aanleren van waarden en normen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is groepsidentiteit?

A

het wij-gevoel, sociale cohesie binnen een groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is groepsdruk?

A

onderlinge beïnvloeding van gedrag van de individuele leden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is het effect van een
groep op productiviteit?

A

het geheel is meer dan de som van de delen
=> productiviteit ligt vaak hoger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn formele/informele groepen?

A

formeel: interactie volgens vaste regels, wetten, etc.
informeel: spontane interactie, komen organisch tot stand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn primaire/secundaire groepen?

A

primair: directe sociale relaties (face-to-face)
secundair: functioneel karakter, minder beslag op totale persoonlijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat zijn taakgerichte/emotioneel gerichte groepen?

A

taakgericht: gericht op het behalen van resultaten
emotioneel: gericht op het groepsdynamische proces en de daarbij behorende emotionele aspecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn referentiegroepen?

A

groepen waarnaar wordt verwezen als standaard voor gedragsregeling en de daarbij behorende waarden en normen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke 2 soorten referentiegroepen bestaan er?

A

normatieve en comparatieve of vergelijkende referentiegroepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is een normatieve referentiegroep?

A

een groep waartoe een persoon wil behoren, en daarom neemt hij nu al de waarden en normen ervan over => anticiperende socialisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is een comparatieve of vergelijkende referentiegroep?

A

de groep waartoe een persoon niet noodzakelijk wil behoren, maar waar hij of zij zich mee vergelijkt => relatieve deprivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is relatieve deprivatie?

A

zich tekort gedaan voelen in vergelijking met anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is een collectiviteit?

A

een sociaal systeem waarvan de leden gemeenschappelijke waarden delen, maar alleen indirecte sociale interacties met elkaar hebben

42
Q

“Elke … is een …, maar niet elke … is een …”

A

groep - collectiviteit - collectiviteit - groep

43
Q

Welke soorten collectiviteiten bestaan er? Waaruit is deze opsplitsing
ontstaan? Wat is het kantelpunt van waaruit we het verschil maken?

A

gemeinschaft en gesellschaft
ontstaan uit de moderniseringsvraag (1887)
kantelpunt: de industriële revolutie

44
Q

Wat is de moderniseringsvraag?

A

Waarin verschilt onze maatschappij van andere, voorgaande maatschappijen?

45
Q

Wat is een gemeinschaft?

A

voor-industriële tijdperk:
- solidariteitsgevoelens, opofferingsgezindheid en intieme persoonlijke kennis van mekaar.
- traditie en godsdienst als bindende kracht
- totale persoonlijkheid
- sterke verbondenheid & geborgenheid
- sociale controle

46
Q

Wat is een gesellschaft?

A

industriëel tijdperk:
- contractuele en formele relaties
- zakelijke relaties
- moderne industriële maatschappij
- nefast effect op solidariteit

47
Q

Wat is het maatschappelijk middenveld/civiele maatschappij?

A

het geheel van particuliere organisaties in een samenleving, die verschillende groepen, meningen en belangen vertegenwoordigen

48
Q

Wat is een togetherness situation?

A

“same place, same time”

49
Q

Wat is een sociale categorie?

A

een verzameling van personen met een gelijkaardig sociaal kenmerk

50
Q

Op basis van welke factoren worden sociale categorieën aangewezen?

A

inkomen, leeftijd, geslacht, opleiding, maatschappelijke status, woonplaats, etniciteit

51
Q

Wat is het onderscheid tussen een groep en een collectiviteit?

A

de interactie tussen leden

52
Q

Aan welke voorwaarde van een sociaal systeem voldoet een sociale categorie niet?

A

het criterium van de sociale relatie

53
Q

Wat is macht?

A

= de mogelijkheid van actoren om de eigen wil aan het gedrag van andere actoren op te leggen
= het resultaat van een bepaalde positie in een systeem dat dan toegang verleent tot een bepaalde machtsbron

54
Q

Welke verschillende soorten macht kunnen we onderscheiden?

A
  • economische macht
  • sociale macht
  • politieke macht
  • culturele macht
  • deskundigheidsmacht
  • fysieke macht
55
Q

Wat is economische macht?

A

macht obv de uitoefening van controle over de verdeling van schaarse middelen en de productiemiddelen

56
Q

Wat is sociale macht?

A

gebaseerd op het vermogen een massa mensen te mobiliseren voor een bepaalde zaak obv solidariteit

57
Q

Wat is politieke macht?

A

het vermogen de doelstellingen van een gemeenschap of samenleving te bepalen en de nodige middelen hiervoor in te zetten

58
Q

Wat is culturele macht?

A

macht uitoefenen door een beroep te doen op gedeelde waarden van mensen

59
Q

Wat is deskundigheidsmacht?

A

macht die gebaseerd is op competenties die slechts een klein aantal mensen bezitten, maar die anderen nodig hebben

60
Q

Wat is fysieke macht?

A

macht obv fysieke kracht waardoor de ene partij overheerst over de andere

61
Q

macht is … en …

A

manifest - latent

62
Q

Wat is manipulatie?

A

verborgen machtsuitoefening

63
Q

macht is …

A

relatief

64
Q

Wat is machtselasticiteit?

A

relatieve veranderingen in macht door veranderingen in beschikbare alternatieven

65
Q

Welke 3 vormen van macht kan in een organisatie het gedrag van organisatieleden beïnvloeden?

A
  • coërcieve macht
  • remuneratieve macht
  • normatieve macht
66
Q

Welke 3 types van organisatie zijn er?

A
  • dwangorganisatie
  • utilitaire organisatie
  • normatieve organisatie
67
Q

Wat is coërcieve macht?

A

een machtssysteem dat steunt op de repressieve uitoefening van macht, wat min of meer neerkomt op het gebruik van of het dreigen met fysiek geweld

In onze samenleving heerst een negatieve houding ten opzichte van het gebruik van fysiek geweld, zodat deze optie weinig voorkomt.

68
Q

Wat is remuneratieve macht?

A

een vorm van gedragsbeïnvloeding die voortkomt uit het al dan niet geven van materiële voordelen of nadelen

69
Q

Wat is normatieve macht?

A

= macht die het gedrag beïnvloedt door een beroep te doen op de betrokkenheid op waarden

  • interne beïnvloeding van de persoon => hierdoor ontstaat er een hoge graad van betrokkenheid
  • absolute onderwerping leunt sterk aan bij sekte-vorming
70
Q

Wat is gezag?

A

macht die erkend wordt door diegenen wiens gedrag erdoor beïnvloed wordt; gelegitimeerde vormen van macht

71
Q

Welke 3 vormen van gezag zijn er? Deze worden bepaald obv … ?

A
  1. charismatisch gezag
  2. traditioneel gezag
  3. relationeel-legaal gezag
    (geen gezag, wel macht: dwang)

obv legitimiteit

72
Q

Wat is charismatisch gezag?

A

gezag obv persoonlijke eigenschappen
(vb. B. Obama, M.L. King, M. Ghandi, N. Mandela)

73
Q

Wat is traditioneel gezag?

A

macht dat berust op de aanvaarding van het gezag obv traditionele waarden of gebruiken
(vb. paus, koning, vader in bepaalde culturen, etc.)

74
Q

Wat is rationeel-legaal gezag?

A

macht dat tot stand komt obv formele regels die aanvaard worden
(vb. politieagent, premier, president, leerkracht, arts)

75
Q

Wat is dwang?

A

de mogelijkheid de ander handelingen te laten uitvoeren of een gedrag te vertonen ook tegen diens wil in

76
Q

Wat is sociale ongelijkheid?

A

de ongelijke verdeling van middelen, kansen en beloningen in een samenleving

77
Q

Wat is sociale stratificatie?

A

= de opdeling van een samenleving in sociale lagen of sociale strata

= een onderverdeling van de samenleving in verschillende sociale lagen van bovenschikking en onderschikking van personen met gelijkaardige sociale posities

78
Q

Welke 3 stratificatiesystemen zijn er?

A

kastenstelsel, standensysteem en klassensysteem

79
Q

Wat is een sociaal economische positie? (SEP)

A

= de plaats op de ladder als gevolg van sociale positie die ingenomen wordt

80
Q

Uit welke aspecten bestaat het SEP? Het is dus …?

A

het is multidimensioneel:
1. economische aspect: financiële situatie
2. sociale aspect (tewerkstelling- en beroepsstatus)
3. culturele aspect (opleidingsniveau)

81
Q

Wat is statusconsistentie?

A

dat individuen sociale posities bekleden die gekenmerkt worden door statussen die met elkaar in overeenstemming zijn

82
Q

Wat is statusinconsistentie?

A

dat individuen posities bekleden waarvan de statussen niet met elkaar in overeenstemming zijn

83
Q

Wat is de sociaal economische status? (SES)

A

= de waardering die gekoppeld wordt aan bepaalde sociale posities

84
Q

Wat is statusangst?

A

de onzekerheid over het behoud van een verworven status

85
Q

sociale status of prestige is niet gelijk aan …

A

sociaal aanzien

86
Q

Wat zijn statussymbolen?

A
  • communicatiemiddelen, die verwijzen naar sociale posities met veel macht of rijkdom
  • uiterlijkheden die verwijzen naar prestige, rijkdom, macht, invloed, …
87
Q

Wat is de functie van statussymbolen?

A

laten zien wie je bent, waarvoor je staat, …

88
Q

Wat is sociale imitatie?

A

als mensen gebruikmaken van statussymbolen die horen bij sociale posities die ze niet bekleden

89
Q

Wat is statuscongruentie?

A

dat de meeste mensen geneigd zijn om te handelen volgens hun (hoogste) sociale status

90
Q

Wat is statusincongruentie?

A

dat mensen zich bewust niet gedragen naar hun (hoogste) status (vb. president die Maccie eet)

91
Q

Wat is sociale mobiliteit?

A

de verandering van posities die individuen of groepen innemen

92
Q

Wat is horizontale sociale mobiliteit?

A

een verandering van sociale positie zonder dat een grote verandering opwaarts of neerwaarts plaatsvindt in de hiërarchie van de maatschappelijk gewaardeerde posities

93
Q

Wat is verticale sociale mobiliteit?

A

de opwaartse of neerwaartse verandering in de sociale rang van bepaalde personen, dankzij het innemen van andere sociale posities

94
Q

Wat is intragenerationele sociale mobiliteit?

A

de mobiliteit van een persoon binnen de eigen levensloop

95
Q

Wat is intergenerationele sociale mobiliteit?

A

het vergelijken van posities tussen generaties

96
Q

Wat is een open samenleving? Welke begrippen plaatsen we hierbij?

A

een samenleving waarin de sociale positie en de daarbij behorende status verworven kunnen worden door de eigen prestaties

  • meritocratie
  • glazen plafond
97
Q

Wat is de theorie van het glazen plafond?

A

dat subtiele discriminatiemechanismen vrouwen verhinderen om in de hoogste beroepsposities terecht te komen, ondanks het feit dat het verwerven van die posities in theorie voor iedereen openstaat

98
Q

Wat is een meritocratie?

A

een maatschappij waarin de posities allemaal verworven zijn en individuen dus hun sociale positie en status verwerven door hard te werken, een opleiding te volgen, goede individuele prestaties neer te zetten

99
Q

Wat is een gesloten samenleving?

A

de sociale positie wordt toegewezen, wat betekent dat een persoon de sociale positie bekleedt op basis van intrinsieke kenmerken waarop het individu weinig tot geen vat heeft

100
Q

Wat is positionele mobiliteit?

A

niet het individu, maar de sociale posities hebben ook een opwaartse of neerwaartse mobiliteit a.d.h.v. beroepsprestigeschalen