D1ER1 Flashcards
1
Q
de adrenaline
A
l’adrénaline
2
Q
een avontuur
A
une aventure
2
Q
een competitie
A
une compétition
3
Q
de ontspanning
A
la détente
4
Q
een ploeg, een team
A
une équipe
5
Q
een ervaring
A
une expérience
6
Q
een piste
A
une piste
7
Q
een risico
A
un risque
8
Q
een sportzaal
A
une salle de sport
9
Q
vermoeiend
A
fatigant(e)
10
Q
fysiek
A
physique
11
Q
lievelings-
A
préféré(e)
12
Q
sportief
A
sportif / sportive
13
Q
rustig
A
tranquille
14
Q
lopen
A
courir
15
Q
ontdekken
A
décourvrir
16
Q
(aan sport) doen
A
faire du / de la / de l’ + sport
17
Q
(balsport) spelen
A
jouer au / à la / à l’ + sport de ballon
18
Q
een sport beoefenen
A
pratiquer le / la (+ sport)
19
Q
voor iedereen
A
à la portée de tous
20
Q
buiten
A
à l’extérieur
21
Q
binnen
A
à l’intérieur
22
Q
atletiek
A
l’athlétisme
23
Q
de baminton
A
le badminton
24
de basketbal
le basketball
25
de strandvolley
le beachvolley
26
de hindernisloop
la course de haies
27
het fietsen
le cyclisme
28
het paardrijden
l'équitation
29
het klimmen
l'escalade
30
de voetbal
le football
31
de golf
le golf
32
de handbal
le handball
33
de judo
le judo
34
het kayakken
le kayaking
35
de wandeling
la marche
36
het zwemmen
la natation
37
de rugby
le rugby
38
het polsstokhoogspringen
le saut à la perche
39
het hoogspringen
le saut en hauteur
40
het skiën
le ski
41
de tennis
le tennis
42
het boogschieten
le tir à l'arc
43
de volleybal
le volleyball
44
de rolstoelsport
le sport en chaise roulante
45
het discuswerpen
le lancement du disque
46
de atletiek voor gehandicapten personen
l'athétisme pour des personnes handicapées
47
de minivoetbal
le minifoot
48
het ultimate
l'ultimate
49
het quadrijden
la randonnée quad
50
de zandbal
le sandball
51
het geocachen
la geocaching
52
het lopen
la course
53
het verspringen
le saut en longueur
54
het kogelstoten
le lancer du poids
55
het speerwerpen
le lancer du javelot
