Constructions infinitives Flashcards
1
Q
accepter de + inf
A
erin toestemmen om te + inf
2
Q
accuser qn. de + inf
A
iemand beschuldigen te + inf
3
Q
adorer + inf
A
dol zijn op om te + inf
4
Q
affirmer + inf
A
verklaren, bevestigen te + inf.
5
Q
il s’agit de
A
het gaat erom te + inf
6
Q
aimer + inf
A
ervan houden om te + inf
7
Q
aimer mieux + inf
A
liever willen + inf
8
Q
amener qn à + inf
A
iem. ertoe brengen om te + inf
9
Q
s’amuser à + inf
A
het leuk vinden om te + inf
10
Q
apprendre (à qn) à
A
iem. leren om te + inf
11
Q
s’arrêter de + inf
A
stoppen met + inf
12
Q
arriver à + inf
A
erin slagen om te, kunnen + inf
13
Q
il arrive à qn de + inf
A
het gebeurt iemand dat + ind.
14
Q
attendre de + inf
A
wachten tot + ind.
15
Q
s’attendre à + inf
A
verwachten om te + inf
16
Q
autoriser qn à + inf
A
iemand toestemming geven om te + inf
17
Q
avoir à + inf
A
moeten, (be-) hoeven te + inf
18
Q
avoir beau + inf
A
tevergeefs inf doen
19
Q
avoir intérêt à + inf
A
er belang bij hebben om te + inf
20
Q
avoir du mal / de la peine à + inf
A
moeite hebben om te + inf
21
Q
avoir peur de + inf
A
bang zijn om te + inf
22
Q
avouer + inf
A
toegeven te + inf
23
Q
se borner à + inf
A
zich beperken tot het + inf
24
Q
cesser de + inf
A
ophouden om te + inf
25
charger qn. de + inf
iemand belasten met het + inf
26
se charger de + inf
op zich nemen om te + inf
27
chercher à + inf
ernaar streven om te + inf
28
choisir de + inf
ervoor kiezen om te + inf
29
commencer à/de + inf
beginnen te + inf
30
commencer par + inf
beginnen met te + inf
31
compter + inf
verwachten om te + inf
er op rekenen om te + inf
32
condamner qn à + inf
iem. veroordelen om tot het + inf.
33
conduire qn. à + inf
iem. ertoe brengen om te + inf
34
conseiller à qn. de + inf
iem. aanraden om te + inf
35
consentir à + inf
erin toestemmen om te + inf
36
consister à
bestaan in het + inf, het inf omvatten
37
se contenter de + inf
zich ertoe beperken te + inf.
tevreden zijn te + inf
38
continuer à/de + inf
blijven + inf.
39
contraindre qn à + inf
iem dwingen om te + inf
(tegen diens wil)
iem nopen om te + inf
40
convaincre qn. de + inf
iem overreden om te + inf.
41
convenir de + inf
afspreken om te + inf
42
il convient de + inf
Je hoort te + inf
43
craindre de + inf
vrezen te + inf
44
croire + inf
geloven/denken te + inf.
45
décider de + inf
besluiten te + inf
46
décider qn. à + inf
iem. doen besluiten om te + inf
47
se décider à
besluiten te + inf
48
défendre à qn de + inf
iem. verbieden om te + inf
49
demander à + inf
vragen om te + inf
50
demander à qn. de
iemand vragen om te + inf
51
se dépêcher de + inf
zich haasten om te + inf.
52
désirer + inf
willen + inf
53
détester + inf
er een hekel aan hebben om te + inf
54
devoir + inf
moeten + inf
55
devoir + inf
wel zullen + inf
56
se devoir de + inf
niet anders kunnen dat te + inf, moreel verplicht zijn om te + inf
57
dire + inf
zeggen te + inf
58
dire à qn de + inf
iem zeggen om te + inf
59
écrire à qn de + inf
iem schrijven dat iem moet + inf
60
s'efforcer de + inf
proberen om te + inf
zich inspannen om te + inf
zich dwingen om te + inf
zijn best doen om te + inf
61
empêcher qn de + inf
Iem verhinderen om te + inf
62
s'empêcher de + inf
zich ervan weerhouden om te + inf, nalaten om te + inf
63
s'employer à + inf
zich inzetten om te + inf
64
encourager de + inf
aansporen om te + inf
65
entraîner à + inf
meeslepen om te + inf, ertoe brengen om te + inf
66
s'entraîner à + inf
zich trainen om te + inf
67
entreprendre de + inf
proberen om te + inf
68
envisager de + inf
overwegen om te + inf
van plan zijn om te + inf
69
espérer + inf
hopen om te + inf
70
essayer de + inf
proberen om te + inf
71
s'étonner de + inf
zich verbazen te + inf
72
être en train de + inf
bezig zijn om te + inf
73
être sur le point de
op het punt staan om te + inf
74
éviter de + inf
vermijden om te + inf
75
excuser qn de + inf
iemand vergeven te + inf, sorry dat + ind.
76
s'excuser de + inf
zich verontschuldigen te + inf
77
exercer à + inf
trainen om te + inf
78
s'exercer à + inf
zich oefenen om te + inf
79
exiger de + inf
eisen om te + inf
80
faillir + inf
het had weinig gescheeld of + ind
81
ne faire que + inf
alleen maar + ind, niets anders doen dan + inf, niet ophouden te + inf
82
faire bien/mieux de + inf
er goed/beter aan doen om te + inf
83
faire semblant de + inf
doen alsof, voorwenden te + inf
84
falloir + inf
moeten + inf
85
finir de + inf
klaar zijn met + inf
86
il fait bon + inf
het is fijn om + inf
87
forcer à + inf
dwingen om te + inf
88
se forcer à + inf
zich ertoe zetten om te + inf
89
habituer qn à + inf
iem er aan laten wennen om te + inf
90
s'habituer à + inf
zich wennen om te + inf
91
hésiter à + inf
aarzelen om te + inf
92
inciter qn. à + inf
iem aanzetten om te + inf
93
inviter qn. à
iem uitnodigen om te + inf
94
interdire de + inf
verbieden om te + inf
95
manquer (de) + inf
bijna + ind
96
ne pas manquer de + inf
zeker + ind
(niet in gebreke blijven om te + inf)
97
menacer de + inf
dreigen te + inf, op het punt staan om + inf
98
menacer qn de + inf
iemand dreigen te + inf
99
se mettre à + inf
beginnen te + inf
100
nier + inf
ontkennen te + inf
101
obliger qn à + inf
iem verplichten om te + inf
102
ordonner de + inf
bevelen om te + inf
103
oser + inf
durven om te + inf
104
oublier de + inf
vergeten om te + inf
105
paraître + inf
lijken te + inf
106
parvenir à + inf
slagen om te + inf
107
penser + inf
denken te, van plan zijn om te + inf
108
penser à + inf
eraan denken om te + inf
109
permettre à qqn de + inf
iem toestaan om te + inf
110
persuader qn. de + inf
iem overreden om te + inf
111
se plaindre de + inf
zich beklagen over het + inf
112
pouvoir + inf
kunnen + inf
113
pousser qn à + inf
iem aanzetten om te + inf
114
se préparer à + inf
zich klaarmaken om te + inf
115
prier qn de + inf
iem verzoeken om te + inf
116
préférer + inf
liever + ind
117
prétendre + inf
(stellig) beweren te + inf
willen + inf
vastbesloten zijn te + inf
118
promettre à qn de + inf
iem beloven om te + inf
119
proposer à qn de + inf
iem voorstellen om te + inf
120
se proposer de + inf
zich voornemen om te + inf
121
rappeler à qn de + inf
iem helpen herinneren om te + inf
122
se rappeler + inf
zich herinneren te + inf
123
reconnaître + inf
erkennen te + inf
124
refuser de + inf
weigeren om te + inf
125
regretter de + inf
spijt hebben te + inf
126
se réjouir de + inf
blij zijn te + inf
127
remercier qn de + inf
iemand bedanken voor het + inf
128
renoncer à + inf
stoppen met + inf
ophouden met + inf
opgeven te + inf
129
reprocher à qn de + inf
iem verwijten te + inf
130
se résoudre à + inf
besluiten om te + inf
vastbesloten zijn om te + inf
131
réussir à + inf
erin slagen om te + inf
132
risquer de + inf
een kans hebben om te + inf
gevaar lopen om te + inf
133
risquer de + inf
het risico lopen om te + inf
134
savoir + inf
kunnen + inf, weten hoe + inf
135
sembler + inf
schijnen te + inf
136
il me semble + inf
ik geloof dat + ind
137
souhaiter à qqn de + inf
iemand toewensen om te + inf
138
souhaiter à qn de + inf
iem toewensen te + inf
139
se souvenir de + inf
zich herinneren te + inf
140
tâcher de + inf
proberen te + inf
zijn best doen om + inf
trachten te + inf
141
tarder à + inf
dralen te + inf
142
tenir à + inf
er op staan om te + inf, er aan hechten te + inf
143
tenter de + inf
proberen om te + inf
144
trouver moyen de + inf
kans zien om te + inf
145
il vaut mieux + inf
het is beter om te + inf
146
venir de + inf
net + ind
147
vouloir + inf
willen + inf
148
apte à + inf
in staat om + inf
149
capable de + inf
in staat om + inf
150
certain de + inf
zeker te + inf
151
confus de + inf
geschrokken te + inf
152
contraint de + inf
gedwongen te + inf
153
convaincu + inf
overtuigd te + inf
154
coupable de + inf
schuldig te + inf
155
curieux de + inf
nieuwsgierig te + inf
156
décide à + inf
vastbesloten om te + inf
157
désolé de + inf
spijt te + inf
158
disposé à + inf
bereid om te + inf
159
enchanté de + inf
opgetogen om te + inf
160
étonné de + inf
verbaast om te + inf
161
impuissant de + inf
niet bij machte om te + inf
162
lent à + inf
traag om te + inf
163
libre de + inf
vrij om te + inf
164
occupé à + inf
bezig om te + inf
165
reconnaissant à qn de
dankbaar aan iemand om te + inf
166
tenté de + inf
geneigd om te + inf
167
susceptible de + inf
geschikte om te + inf
In staat om te + inf
vatbaar voor + inf
