11 La Vie Affective Flashcards
éprouver = ressentir
gewaarworden, beleven, ervaren (van een emotie)
dissimuler
verbergen, versluieren, veinzen
vie sentimentale (f)
liefdesleven (sentimental = liefdes-)
déborder
(1) buiten oevers treden (letterlijk)
(2) overlopen, (over-) vol zijn van, barsten van
(3) woedend worden
C’est la goutte d’eau qui fait déborder le vase
Dat is de druppel die de emmer doet overlopen
s’épanouir
ontluiken, opengaan, opbloeien
être gai comme un pinson
In opperbeste stemming zijn
(pinson = vink)
combler
vervullen, tegemoet komen (aan wens, behoefte)
être comblé = helemaal tevreden zijn
numero porte-bonheur
geluksgetal
maussade
chagrijnig
peine (f)
(1) moeite, inspanning
(2) verdriet, kommer, smart
(3) straf (ook juridisch)
à peine
(met pijn en moeite) nauwelijks, ter nauwer nood, bijna niet, amper
moral (m)
moreel, stemming
avoir le moral à zero
in de put zitten, down zijn, het niet meer zien zitten
apaiser
geruststellen, bedaren, kalmeren, sussen