Colon Flashcards
Verschillende typen carcinomen in colon
Adenocarcinoma 85-90%
Mucineus (colloid) carcinoom 8-10%
Zegelringcelcarcinoom 2%
Medullair carcinoom 1%
Haggith levels
- Invasie submucosa, maar beperkt tot kop
- Invasie extensie in de nek
- Invasie in elk gedeelte van de steel
- Invasie voorbij de steel, maar boven de muscularis propria
Hoeveel mensen overlijden (USA) per jaar aan colorectaal adenocarcinoom?
55.000 = 15% van alle kanker gerelateerde doden
Piek incidentie colorectaal carcinoom
60-70 jr
Waarom komt colorectaal carcinoom vaker voor in ontwikkelde landen?
dieetfactoren:
- lage intake van niet-opneembare fibers (verminderde ontlastingbulk en verandere compositie van intestinale microbiota, waardoor mgl verhoogde synthese van potentieel toxische oxidatieve bijproducten
- hoge intake van geraffineerde suikers en vet (verhoogde hepatische synthese van cholesterol en galzuren –> kunnen omgezet worden naar carcinogenen)
- minder vitamine A, C en E (anti-oxidanten)
Hoe kunnen NSAIDs of aspirine beschermend werken op het ontstaan van coloncarcinoom?
Inhibitie enzym COX-2 (wordt in 90% van colorectaalcarcinomen en in 40-90% van de adenomen hoog tot expressie gebracht)
- -> COX-2 is nodig voor de productie van prostaglandine E2, wat epitheliale proliferatie bevordert, vnl na beschadiging.
- -> COX-2 wordt gereguleerd door TLR4, dat lipopolysacchariden herkent en ook door adenomen en carcinomen tot overexpressie wordt gebracht.
Welke twee pathways zijn belangrijk in de ontwikkeling van colorectale adenocarcinomen?
- APC/B-catenin pathway (geassocieerd met WNT en klassieke adenoom-carcinoom sequence)
- microsatelliet instabiliteit pathway (geassocieerd met defecten in DNA mismatch repair)
Wat is het belangrijkste epigenetische event dat leidt tot uitval van genen?
methylatie-geinduceerde gen silencing
Beschrijf de adenoom-carcinoom sequentie (volgorde van mutaties)
- vroege mutaties
a. kiembaan of somatische mutatie van tumor suppressor genen = first hit APC-gen (5q21)
b. methylatie afwijkingen of inactivatie van normale allelen = second hit APC en B-catenine - late mutaties
a. proto-oncogeen mutaties : K-RAS (12p12)
b. homozygoot verlies van additionele tumor suppressor genen en overexpressie van COX-2 : p53 (17p13), LOH op 18q21 (SMAD 2 en 4)
c. additionele mutaties en grove chromosomale veranderingen : Telomerase (+vele genen)
Wat is de rol van SMAD 2 en 4?
Effectors van TGF-B signalling.
Normaal gesproken inhibeert TGF-B signalling de celcyclus. Verlies van deze genen kan leiden tot ongeremde celgroei.
Wat is de rol van APC
sleutelrol in de negatieve regulatie van B-catenine (een component van de WNT signalling pathway).
Normaal gesproken bindt APC B-catenine en degradeert dit.
Verlies van APC leidt tot accumulatie van B-catenine en translocatie naar de kern waar het transcriptiegenen zoals MYC en cycline D1 activeert, die groei bevorderen en apoptose voorkomen.
Welke genetische events liggen ten grondslag aan patienten met mismatch repair deficiency?
A. Kiemlijn of somatische mutaties in mismatch repair genen (MLH1, MSH2, MSH6, PMS1, PMS3) met vervolgens LOH, mutatie of promotor hypermethylatie.
Mutaties accumuleren in microsatelliet repeats = microsatelliet instabiliteit (mutator phenotype)
–> meestal niet coderende gebieden
–> sommige sequenties in de coderende of promotor gebieden van genen die celgroei reguleren:
1. TGF-B type 2 receptor (normaal inhibitie van epitheliale celproliferatie: mutant ongebreidelde groei)
2. Pro-apoptotische BAX (mutant survival van genetisch abnormale clones)
3. BRAF mutaties en silencing van bepaalde genen door CpG eiland hypermethylatie ontstaan ook vaak door DNA mismatch repairs
4. Meestal geen KRAS en/of p53 mutatie
3e groep (specifieke mutaties) coloncancers
- Toegenomen CpG eiland methylatie in de afwezigheid van microsatelliet instabiliteit.
- -> vaak ivm KRAS mutaties
- -> geen p53 en BRAF mutaties
Correlaties tussen moleculaire events en morfologie van coloncarcinomen
- Invasieve carcinomen met MSI hebben een prominente mucineuze differentiatie en peritumorale lymfocyten.
- Vaak lokalisatie in rechter colon (CpG eiland methylatie fenotype ook)
- Afwezigheid van ihc voor MMR eiwitten of moleculaire analyse voor MSI
Waarom is het belangrijk om pt met HNPCC te identificeren?
- Verhoogd risico op een 2e maligniteit in colon en andere organen
- In sommige settings verschil in prognose en therapie.
Morfologie adenocarcinomen
- Gelijke distributie door gehele colon
- Proximale colon vaak polypoid, exofytisch, uitgroeiend langs een zijde van de wand. Zelden obstructie.
- Distale colon meestal annulaire laesies met meestal vernauwing/ obstructie van het lumen
- Microscopie: hoogcylindrische cellen (dysplastisch epitheel), desmoplastie. Weinig gediff vaak maar enkele buizen. Soms veel mucine (slechte prognose).
* ook zegelringcel/ neuro-endocrien
Klachtenpatroon rechtszijdige tumoren
Vermoeidheid en zwakte (ijzergebreksanemie)
Klachtenpatroon linkszijdige coloncarcinomen
Occult bloedverlies, verandering ontlastingspatroon of krampen linker onderquadrant
Twee meest belangrijke prognostische factoren coloncarcinoom
- Diepteinvasie (in MM)
2. Aan of afwezigheid van lymfkliermetastasen
Metastaseringspatroon coloncarcinoom
- Lever (portale drainage, meestal omzeild bij rectumcarc)
- Longen
- Bot
Beschrijf de “T” van TNM voor colorectale carcinomen
Tis = in situ dysplasie T1 = invasie submucosa
T2 = invasie in, maar niet door MP
T3a = invasie 0,1 cm door MP T3b = invasie 0,1-0,5 cm door MP T3c = invasie 0,5-1,5 cm door MP T3d = invasie > 1,5 cm voorbij MP
T4a = invasie in andere organen of structuren T4b = invasie in viscerale peritoneum
Beschrijf de “N” van TNM colorectaal carcinoom
Nx = lymfklieren kunnen niet worden verkregen N0 = geen metastasen N1= metastasen in 1 tot 3 regionale lymfklieren N2= metastasen in 4 of meer lymfklieren
Beschrijf de “M” van TNM colorectaalcarcinoom
Mx= metastasen op afstand kunnen niet verkregen worden M1= geen metastasen op afstand M2= metastasen op afstand of uitzaaiing naar abdominale organen
Meest voorkomende tumor van de appendix
Carcinoid (vaak incidenteel gevonden)
- tpv tip
- intra- en transmurale extensie komt voor
- vaak geen nodale metastasen of afstandsmetas’s
Welke tumoren komen in de appendix voor?
- carcinoid
- conventionele adenomen / niet mucine producerend adenocarcinomen
- mucocele
- mucineus cysteadenoom/ cystadenocarcinoom (pseudomyxoma peritoneii; cave adenocarcinoom van ovarium
Macroscopische verschillen tussen Crohn en Colitis Ulcerosa
- Regio in de darm
- Distributie
- Strictuur
- Wanddikte
- C (gehele tractus, vnl ileum, colon), CU (alleen colon, back wash ileiitis)
- C (skip lesies), CU (diffuus)
- C (ja), CU (zelden)
- C (dik), CU (dun)
Microscopische verschillen tussen Crohn en Colitis Ulcerosa
- Inflammatie
- Pseudopoliepen
- Ulceraties
- Lymfoide reactie
- fibrose
- serositis
- granulomen
- fistulae/sinussen
- C (transmuraal), CU (beperkt tot mucosa)
- C (moderate), CU (marked)
- C (diep, messnedes), CU (oppervlakkig, breedbasig
- C (marked), CU (moderate)
- C (marked), CU (mild tot geen)
- C (marked), CU (mild tot geen)
- C (ja ong. 35%), CU (geen)
- C (ja), CU (nee)
Klinische verschillen tussen Crohn en Colitis Ulcerosa
- perianale fistulae
- vet/vitamine malabsorptie
- maligne potentiaal
- recurrence na chirurgie
- toxisch megacolon
- C (ja, bij aangedaan colon), CU (nee)
- C (ja), CU (nee)
- C (bij aangedaan colon), CU (ja)
- C (veelvoorkomend), CU (nee)
- C (nee), CU (ja)
Histologische kenmerken van colitis geassocieerde laaggradige dysplasie
A. proliferatie van gestapelde cellen.
B. vergrote verlengde sigaarvormige kernen
C. prominente nucleoli
D. verlies van apicaal mucine
E. prominente mitosen
F. kernen gestapeld op verschillende levels
Histologische kenmerken van colitis geassocieerde hooggradige dysplasie
A. Moderate-marked kernpleomorfisme
B. Crowding van klierbuizen
C. Cribriforme klierbuizen
D. Verlies van kernpolariteit
Verschillen colitis geassocieerde dysplasie en reactieve veranderingen
Itt dysplasie
A. Vergrote kernen met vesiculair open chromatine en prominente nucleoli
B. Behouden kernpolariteit
C. Atypie vnl tov cryptbasis met uitrijping of slechts minimale atypie aan het oppervlak
D. Focaal verlies van mucine, maar geen dystrofische gobletcellen
E. Vaak achtergrond acute inflammatie
Histologische Verschillen tussen adenomen en reparatieve veranderingen.
Itt adenomen
A. Zelden apoptotische bodies
B. Veranderingen bottom-up, vnl basis van de crypten
C. Normale glandulaire architectuur
Verschil tussen sessiel serrated lesion en hyperplastische poliep
1 SSA : serrated aspect van de buizen loopt door tot de basis. Bij HP tot halverwege de buizen.
2 SSA : uitbochtingen basale crypten (T- formatie) bij HP normale architectuur.
3 SSA komen vnl voor in het rechter colon (vanaf flex lienalis). In het rectum vaak geen SSA.
Waar wordt pseudomembraneuze colitis door veroorzaakt?
- voornamelijk overgroei van Clostridium Difficile (AB geass colitis, vnl cephalosporinen)
- ook Salmonella, C. perfrigens type A of S. Aureus
Wat is de pathogenese van pseudomembraneuze colitis?
Toxinen veroorzaken ribosylatie van de kleine GTP-asen en leiden tot disruptie van het epitheliale cytoskelet, tight junction barriere verlies, cytokine release en apoptose.
Histomorfologie van pseudomembraneuze colitis.
- formatie van pseudomembranen (adherente laag inflammatoire cellen (vnl neutro’s), dode epitheelcellen en debris)
- oppervlakte epitheel is gedenudeerd
- oppervlakkige lamina propria bevat een dens infiltraat van neutro’s en soms fibrine trombi in de capillairen.
- aangedane crypten zijn gedilateerd door een mucopurulent exsudaat (vulkaaneruptie)
Wat zijn de meest voorkomende virussen die gastro-enteritis veroorzaken
- Norovirus (50%)
- Rotavirus (vnl kids, hoge mortaliteit)
- Adenovirus
Wat zijn de histologische kenmerken van een virale enteritis met een norovirus?
- milde villus verkorting
- epitheliale vacuolisatie
- verlies van microvillus brush border
- crypthypertrofie
- lamina propria infiltratie door lymfocyten.
Wat zijn de histologische kenmerken van een virale enteritis met het rotavirus?
- vernietiging van mature enterocyten
2. repopulatie door immature secretoire cellen
Wat zijn de gevolgen van een virale enteritis met het rotavirus?
Verlies van absorptiefunctie en secretie van water en electrolyten : osmotische diarree door incompleet geabsorbeerde nutrienten.
Wat zijn de histologische kenmerken van een virale enteritis met het adenovirus?
- epitheliale degeneratie
- (vaker) aspecifieke villeuze atrofie en compensatoire crypthyperplasie
- ongewoon zijn virale kerninclusies
Wat zijn de meest voorkomende parasitaire verwekkers van een enterocolotis?
- Nematoden (Ascaris lumbricoides en Strongyloides)
- Haakwormen (Necator duodenale en Ancylostoma duodenale)
- Pinwormen (Enterobius vermicularis)
- Zweepwormen (Trichuris trichiura)
- Schistosomiasis (granulomateuze ontsteking)
- Intestinale cestoden (1 grote/lange worm)
- Entamoeba histolytica (dysenterie en leverabscessen)
- Giardia Lamblia (meest voorkomend)
- Cryptosporidium (reizigers diarree)