College 8 - Ontwikkelingsstoornissen Flashcards

1
Q

Monogenetische ziekte:

A

Ziekte die ontstaat als een enkele afwijking een gen direct tot een ziekte leidt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

multifactoriële ziekten

A

Veel kleine veranderingen in verschillende genen gezamenlijk > stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Op welke vier aspecten moet er gelet worden bij structurele MRI?

A
  • corticale dikte (afstand tussen buitenste randen grijze stof)
  • oppervlakte van hersenschors
  • volume
  • gyrificatie (buitenkant hersenen en binnenkant vouwen hersenschors)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat blijkt uit sMRI-scans over brein bij autisme?

A
  • jonge kids met ASS groter hersenvolume (3-5% meer)
  • afwijkingen in volume van grijze en witte stof
  • meer connecties in corticale verbindingen
  • minder verbindingen in corpus callosum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

autisme en waarnemen biologische bewegingen

A
  • ass kinderen: minder activatie in superior temporal sulcus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ASS en theory of mind

A

Minder activatie in de temporale pariëtale junctie en mediale prefrontale cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ADHD en neurotransmitters
Dopamine

A
  • Dopamine (aandacht, cognitie, beloning, executief functioneren)
    > heropname is verhoogd > lagere dopaminegehaltes in brein
    ~ methylfenidaat: blokkeert dopamine transporter > verhoogd dopaminegehalte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ASS en beloningen

A

Minder activatie in het striatum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ASS en sensorische over- / ondergevoeligheid

A

Thalamus sterker verbonden met sensorische gebieden en de amygdala, maar minder met cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ADHD en neurotransmitters
Noradrenaline

A
  • Betrokken bij regulatie van werkgeheugen en impulscontrole
  • verweven met dopamine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ADHD en neurotransmitters
Serotonine

A
  • Betrokken bij stemming, emotie en inhibitie en beïnvloedt dopamineregulatie
  • Bij ADHD: wrs ernst symptomen of comorbide problemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ADHD en cognitie

A

moeite met
- reactie inhibitie: moeite onderdrukken reacties

  • werkgeheugen: problemen met ruimtelijk werkgeheugen
  • beloningsgevoeligheid: gevoeliger voor onmiddelijke beloningen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hersenonderzoek en ADHD
Structurele MRI:

A

3-5% kleiner hersenvolume, vooral in grijze stof
piek corticale dikte ipv 7,5 bij 10,5 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hersenonderzoek en ADHD
Functionele MRI:

A

Onderactivatie van netwerken betrokken bij aandacht en beloningsverwerking
Minder activatie in ventrale striatum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hersenonderzoek en ADHD
Resting-state MRI

A

Als Default Mode Network actief is, vertonen ADHD’ers meer moeite met netwerk onderdrukken > aandachtsproblemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hersenonderzoek en ADHD
EEG/ERP

A

Hersenreactie anders tijdens taken die aandacht, inhibitie en prestatiebewaking vereisen

16
Q

Dyslexie 3 theorieën:
Fonologische theorie:

A

Mensen met dyslexie hebben moeite met verwerking van spraakgeluiden/fonemen en het koppelen aan de tekens/grafemen.
Zwak korte-termijngeheugen > moeite klanken en woorden te onthouden

17
Q

Dyslexie 3 theorieën:
De Visuele theorie:

A

Verwerking van letters en woorden.
Beperkte visuele aandachtsspanne > moeite om meerdere letters tegelijk te verwerken.
: door verstoring van laterale geniculate nucleus

18
Q

Dyslexie 3 theorieën:
De Cerebellumtheorie

A

Verminderde activatie in linker cerebellum > problemen in timing en coördinatie in verwerking van woorden en klanken

19
Q

OOD en CD

A

Oppositionele Opstandige Stoornis
Anti-sociale Gedragsstoornis

Beïnvloeden jongeren met regels, anderen en wereld om hen heen.

20
Q

Verschil ODD en CD:

A

ODD:
moeite met regels en autoriteit, driftig en opstandig, neiging ruzie te maken

CD: ernstiger, agressief en gevaarlijk gedrag, pesten, dreigen anderen, wapens, criminaliteit, spijbelen, dwingen tot seks
grenzen van acceptabel gedrag totaal genegeerd

21
Q

3 vormen van genetische invloed die kunnen bijdragen aan ontwikkeling van OOD en CD:

A
  1. passief: erven van genetische kenmerken
  2. actief: zelf situaties en vrienden opzoeken die negatief gedrag versterken.
  3. evocatief: bepaalde manier gedragen waardoor je vatbaarder wordt voor ontwikkelen OOD en CD
22
Q

OOD en CD en neurochemie

A

zwakkere activiteit van autonome zenuwstelsel
- lagere rusthartslag en minder reactie op situaties
- minder emotionele prikkels > onbevreesd gedrag
- minder bang voor negatieve consequenties

23
Q

OOD en CD en neurochemie

A

Cortisolspiegels (stresshormoon) lager
- onderprikkelde stressrespons
- minder gevoelig voor stressvolle situaties

24
Q

OOD en CD en neurochemie

A

Emotionele empathie is verminderd
- moeite met herkennen gezichten en spraak
- emotionele reacties door anderen is minder

25
Q

OOD en CD en hersenactiviteit

A

minder activiteit in amygdala, striatum en ventromediale prefrontale cortex

connectiviteit tussen amygdala en orbitofrontale cortex en anterior cingulate cortex verzwakt.

striatum bij straf juist verhoogd en bij beloning lager

minder activiteit in amygdala

26
Q
A