College 2: Anatomie Flashcards

1
Q

Wat zijn de drie redenen om hersenen en gedrag in studies te koppelen?

A
  1. Hoe de hersenen gedrag produceren is een centraal onbeantwoord wetenschappelijk vraagstuk.
  2. De hersenen zijn het meest complexe levende orgaan en komen voor in veel groepen dieren.
  3. Een groeiende lijst van gedragsstoornissen kan worden verklaard en behandeld naarmate we onze kennis van de hersenen vergroten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Het centrale zenuwstelsel wordt gevormd door:

A

De hersenen & het ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het ruggenmerg

A

vormt de meeste verbindingen tussen de hersenen en de rest van het lichaam en daalt af van de hersenstam door een kanaal in de ruggengraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het perifere zenuwstelsel (PZS)

A

Alle processen buiten het centrale zenuwstelsel
Bemiddelt sensaties en bewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Neuronen

A

zenuwcellen die gedrag direct controleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe communiceren neuronen met elkaar? En met wat?

A

Via sensorische receptoren in de huid. Met spieren en met interne organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Uit welke twee delen bestaan de hersenen?

A

Cerebrum (voorhersenen)
> twee helften (linker- en rechterhemisfeer)

Cerebellum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar is het cerebrum verantwoordelijk voor?

A

Het grootste deel van bewuste gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hersenstam

A

Set structuren die verantwoordelijk zijn voor het grootste deel van onbewuste gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Cerebellum

A

Gespecialiseerd in leren en coördineren van onze bewegingen.
Ondersteunt het cerebrum bij genereren van veel gedragingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Belichaamd gedrag (embodied behaviour)

A

De bewegingen die we maken en de bewegingen die we bij anderen waarnemen, staan centraal in ons gedrag.
We begrijpen elkaar niet alleen door woorden, maar ook door het observeren van gebaren en lichaamstaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Locked-in syndroom

A

Aandoening waarbij een patiënt zich bewust is en wakker is, maar niet kan bewegen of verbaal kan communiceren vanwege volledige verlamming van bijna alle vrijwillige spieren, behalve de ogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Onderzoek wijst uit dat:

A
  1. Het centrale zenuwstelsel continue sensorische stimulatie nodig heeft vanuit de omgeving of door eigen lichaamsbewegingen.
  2. De hersenen communiceren door bewegingen te maken en andermans bewegingen te observeren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de definitie van gedrag door Eibl-Eibesfeldt

A

Gedrag bestaat uit patronen in de tijd. Patronen kunnen bestaan uit bewegingen, vocalisaties of veranderingen in uiterlijk of denken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Mentalisme

A

Aristoteles’ verklaring dat de psyche van een persoon is verantwoordelijk voor gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dualisme

A

Descartes verklaring dat zowel een immateriële geest als een materieel lichaam bijdragen aan gedrag.
Geest ontvangt info van het lichaam via hersenen, en geest stuurt lichaam aan via hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat verklaart het lichaam-geest probleem?

A

Hoe een immateriële geest en een materieel lichaam kunnen interageren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Materialisme

A

Het idee dat gedrag kan worden verklaard als een functie van het zenuwstelsel, zonder een beroep te doen op de geest.

Darwins evolutietheorie ondersteunt deze theorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Natuurlijke selectie

A

Darwins theorie om uit te leggen hoe nieuwe soorten evalueren en hoe bestaande soorten in loop der tijd veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Epigenetica:

A

Verschillen in genenexpressie gerelateerd aan omgeving en ervaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de evolutie van de hersenen? (7)

A
  1. Neuronen en spieren > beweging
  2. Zenuwnet
  3. Bilaterale symmetrie
  4. Segmentatie
  5. Ganglia (clusters van neuronen)
  6. Ruggenmerg
  7. Hersenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Principe 9: Het zenuwstelsel produceert beweging in onze subjectieve werkelijkheid die door onze hersenen wordt gecreëerd

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de meest belangrijke functie van onze hersenen?

A

Dat het ons in staat stelt ons te gedragen door te bewegen, zoals wij dat doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke drie dingen spelen een rol bij perceptie?

A
  1. info vanuit buitenwereld
  2. manier van cognitief verwerken
  3. evolutie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Principe 10: Neuroplasticiteit is belangrijk voor het functioneren van het zenuwstelsel.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

De hersenen zijn plastisch, leg uit:

A

Dit betekent dat ze de organisatie van hun functies kunnen veranderen als reactie op een veranderende omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Op welke twee manieren werkt neuroplasticiteit?

A
  1. De hersenen kunnen zich aanpassen om handicaps en schade te compenseren.
  2. De verbindingen tussen neuronen in de hersenen veranderen voortdurend door nieuwe (leer)ervaringen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

fenotypische plasticiteit:

A

We kunnen meer dan één fenotype worden (de set van waarneembare kenmerken gebaseerd op het genotype); uiteindelijk wordt er niet verwacht dat we één specifiek soort fenotype worden. Dit komt door epigenetische invloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

In welke twee delen kan het zenuwstelsel worden verdeeld?

A
  1. Het centrale zenuwstelsel (CZS), bestaande uit de hersenen en het ruggenmerg;
  2. Het perifere zenuwstelsel (PZS), bestaande uit het somatische, autonome en enterische zenuwstelsel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

PZS-zenuwen brengen … naar het CZS en dragen … naar de juiste spieren

A

zintuiglijke informatie
motorische informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Functioneel gezien kan het zenuwstelsel in vier delen worden verdeeld:

A
  1. Het CZS
  2. Het somatische zenuwstelsel (SZS)
  3. Het autonome zenuwstelsel (AZS)
  4. Het enterisch zenuwstelsel (EZS)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Het somatische zenuwstelsel (SZS) bestaat uit:

A

Alle rug- en schedelzenuwen die zintuiglijke informatie van delen van het lichaam naar het CZS transporteren. Het SZS draagt ook motorinformatie over naar delen van het lichaam om ze te laten bewegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Autonome zenuwstelsel (AZS) bestaat uit:

A

De parasympathische (kalmerende) en sympathische (opwindende) zenuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Enterisch zenuwstelsel (EZS):

A

Een netwerk van neuronen in de darmwand. Het EZS controleert de darm. Het EZS communiceert met het CZS via het AZS, maar werkt meestal autonoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Op welke twee manieren kan neurale informatie stromen?

A
  1. Afferente (inkomende) informatie is zintuiglijk en gaat in het CZS. De efferente (uitgaande) informatie verlaat het CZS.
  2. Efferente (uitgaande) informatie verlaat het CZS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

De hersenvliezen:

A

beschermen de hersenen
bestaan uit 3 lagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Uit welke drie lagen bestaan de hersenvliezen?

A

buitenste: dura mater
arachnoïdale laag
pia mater

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

hersenvocht (CSF)

A

stroomt tussen laatste twee lagen van hersenvliezen
functie is om hersenen licht te laten bewegen zonder druk uit te oefenen op de schedel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

De cerebrale cortex bedekt de buitenkant van de …

A

voorhersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

De voorhersenen bestaan uit vier kwabben:

A
  1. temporale kwab
  2. frontale kwab
  3. pariëtale kwab
  4. occipitaal kwab
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn de functies van de temporale kwab?
Waar ligt hij?

A

functies ivm gehoor, taal en muzikale vaardigheden
ligt aan de zijkant van de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn de functies van de frontale kwab?
Waar ligt hij?

A

executieve functies
ligt voorin de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn de functies van de pariëtale kwab?
Waar ligt hij?

A

stuurt bewegingen naar een doel
ligt bovenop posterieur tot de motorkwab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn de functies van de occipitaal kwab?
Waar ligt hij?

A

visuele verwerking
ligt achterin de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Gyri:

A

De hobbels op het hersenoppervlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Sulci:

A

De scheuren in het hersenoppervlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

hoe worden diepe sulci genoemd?

A

spleten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Hoe werkt de cerebrale circulatie?

A

Bloed stroomt door slagaders die uit de nek naar de hersenen stromen en van daaruit gaat het door de aderen naar de nieren en de longen.
3 slagaders bij betrokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

wat gebeurt er bij een beroerte?

A

een gebroken of geblokkeerde slagader
(hersenen zijn gevoelig voor bloedverlies)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

wat is het gevolg van beroerte?

A

dood van de regio van het bloedverlies/blokkade

omdat drie hersenslagaders verschillende delen van de hersenen voeden, worden verschillende hersenfuncties verstoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

principe 4: veel structuren in de hersenen werken op gekruiste manier:

A

de hersenen hebben gekruiste verbindingen, dus schade aan de rechterkant van de hersenen zal resulteren in schade aan linkerkant van het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

grijze stof:

A

cellichamen en bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

witte stof:

A

zenuwvezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

ventrikels:

A

spelen rol bij in standhouden van de hersenstofwisseling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

corpus callosum:

A

de ‘muur’ tussen de hemisferen, waardoor hemisferen met elkaar kunnen communiceren, is gemaakt uit witte stof

51
Q

Principe 3: het CZS functioneert op meerdere niveaus

A

Er is een relatie tussen de corticale en de subcorticale gebieden (liggen onder corpus callosum)

52
Q

subcorticale gebieden bestaan uit:

A

kernen (nuclei)

53
Q

Principe 6: de hersenen kunnen zowel symmetrisch als asymmetrisch zijn

A

de hersenen bezitten voornamelijk twee kopieën van structuren (hemisferen), maar ook unieke structuren (zoals pijnappelklier)

54
Q

Twee hoofdtypen cellen:

A

neuronen
gliacellen

55
Q

Hoe zijn verbindingen tussen neuronen mogelijk?

A

Dmv axonen

56
Q

Welke axonen vloeien samen?

A

zenuwen (buiten het CZS)
traktaten (binnen het CZS)

57
Q

Wat zijn de drie regio’s waarin het zenuwstelsel zich ontwikkelt?

A
  1. voorhersenen
  2. middenhersenen
  3. achterhersenen
58
Q

Voorhersenen

A

prosencephalon
voert reukzin uit

59
Q

middenhersenen:

A

mesencephalon
visie en gehoor

60
Q

achterhersenen

A

rhombencephalon
controle over motorische functies (beweging en evenwicht)

61
Q

tot welke structuren ontwikkelen de regio’s zich verder?

A

prosencephalon: voorhersenen en een deel van de hersenstam (thalamus, hypothalamus, hypofyse, pijnappelklier en derde ventrikel

mesencephalon: deel van de hersenstam (tectum, tegmentum en cerebraal aquaduct)

rhombencephalon: deel van de hersenstam (cerebellum, pons, vierde ventrikel, medulla oblongata)

62
Q

Principe 3: hersensystemen zijn zowel parallel als hiërarchisch georganiseerd

A

de lagen van het zenuwstelsel zijn hiërarchisch georganiseerd.

63
Q

waaruit blijkt dat zowel gewervelde zenuwstelsel, als ongewervelde zenuwstelsel kan leiden tot intelligent gedrag?

A

experiment met octopus die leert van een andere octopus

64
Q

ruggenmerg

A

heeft uitvoerende controle over meeste lichaamsbewegingen
werkt vooral dor instructies vanuit hersenen maar kan ook zelfstandig (reflexen)

65
Q

hersenstam

A

begint waar ruggenmerg de schedel binnenkomt
heeft controle over bijna alle lichaamsbewegingen, behalve die van vingers en tenen.
verantwoordelijk voor groot deel van onbewuste gedrag

lichaam stuurt zenuwen naar de hersenstam, terwijl hersenstam zelf zenuwen naar ruggenmerg stuurt

66
Q

Wat bevindt zich in de achterhersenen?

A

cerebellum
netvliesvorming
pons
medulla

67
Q

Uit welke twee structuren bestaan de middenhersenen?

A
  1. tectum (sensorischs)
  2. tegmentum (motorisch)
68
Q

principe 8: de hersenen verdelen de zintuiglijke input voor objectherkenning en beweging

A
69
Q

Via wat ontvangt het tectum informatie van de ogen?

A

via de superieure colliculus

70
Q

Via wat ontvangt het tectum informatie van de ogen?

A

inferieure colliculus

71
Q

Wat is de functie van de superieure colliculus en de inferieure colliculus

A

Het verwerken van zintuiglijke informatie en het produceren van oriënterende bewegingen (die te maken hebben met zintuiglijke input)

vb: draaien van hoofd om te kijken waar geluid vandaan komt

72
Q

Waarbij is het diencephalon betrokken?

A

Bij de integratie van sensorische en motorische informatie.

73
Q

Wat zijn de twee belangrijkste structuren van het diencefalon?

A
  1. de thalamus
  2. de hypothalamus
74
Q

Wat is de functie van de thalamus?

A

ontvangt informatie van de sensorische intput en stuurt deze naar juiste corticale gebied

75
Q

Wat is de functie van de hypothalamus?

A

Controleert de lichaamsproductie van hormonen

76
Q

De voorhersenen:

A

grootste en meest recente deel van hersenen van zoogdier
twee structuren: cerebrale cortex en basale ganglia

77
Q

Wat reguleert de cerebrale cortex?

A

mentale activiteiten van perceptie tot plannen tot emoties en geheugen

78
Q

Wat doet de basale ganglia?

A

controleert de vrijwillige beweging

79
Q

Welke twee soorten cortex bevatten de voorhersenen?

A

drie- of vierlaags en zeslaags

80
Q

welke cortex is zichtbaar van buitenaf?

A

de zes-laagse neo cortex

81
Q

Wat is de primaire functie van de neocortex?

A

Het construeren van een perceptuele wereld en reageren op die wereld.

82
Q

Alle zoogdieren hebben een structuur zoals de …
De … komt voor in de hersenen van verschillende dieren.

A

neocortex
allocortex

83
Q

Wat is de functie van de allocortex?

A

het beheersen van motiverende en emotionele toestanden en bepaalde vormen van geheugen

84
Q

Waaruit bestaat de allocortex?

A

De hippocampus (korte-termijn herinneringen worden omgezet tot lange-termijn herinneringen)

De amygdala (angst en vrees)

De cingulate cortex (emotievorming en verwerking, leren, geheugen en koppelen van gedragsresultaten aan motivatie)

85
Q

Wat zijn de functies van het limbisch systeem?

A

emotioneel en seksueel gedrag, geheugen en motivatie

86
Q

Hoe stuurt het reukorgaan de sensorische input?

A

olfactorisch systeem > pyriform cortex > amygdala en dorsomediale thalamus > frontale cortex

87
Q

Vomeronasale orgaan (VNO) bevat …

A

sensorische neuronen die feromonen detecteren in de lucht

88
Q

Wat zijn de verschillende kenmerken van de neocortex?

A
  • verschillende lagen hebben verschillende soorten cellen
  • de cel dichtheid varieert van laag tot laag
  • andere verschillen zijn zowel regionaal als functioneel
89
Q

Waartoe leiden letsels aan de pariëtale kwab?

A

stimulaties minder makkelijk herkend
waardoor tekortkomingen in het bewegen van de armen en handen naar punten in de ruimte kunnen daardoor optreden.

90
Q

Waartoe kunnen beschadigingen aan de temporale kwab leiden?

A

problemen bij het herkennen van geluiden
problemen bij verwerken van visuele informatie, zoals gezichten

91
Q

beschadigingen aan de frontale kwab kunnen leiden tot

A

problemen met het organiseren en evalueren van hun gedrag en een planning

92
Q

een beschadigde occipaalkwab leidt tot

A

gebrek aan visuele informatieverwerking

93
Q

Principe 5: hersenfuncties worden gelokaliseerd en verdeeld

A
94
Q

Basale ganglia:

A

subcorticale kernen in de voorhersenen die net onder de witte stof van de cortex liggen.

95
Q

Uit welke drie hoofdstructuren bestaan de basale ganglia?

A
  1. de caudate kern
  2. de putamen
  3. de globus pallidus
96
Q

samen met thalamus en substantia nigra en subthalamus kern vormen de basale ganglia een systeem met als funtie:

A

vrijwillige beweging te controleren

97
Q

Noem stoornissen van de basale ganglia en waardoor ze ontstaan:

A

Ziekte van Parkinson
- ontstaat door verlies van dopamine-producerende neuronen in substantia nigra

Tourette
- basale ganglia probleem

98
Q

Wat zijn de functies van hersenzenuwen?

A

afferente en efferente functies
- zintuiglijke input van hoofd naar hersenen sturen
- verantwoordelijk voor de bewegingen van hoofd/gezicht
- instandhouding van autonome functies
1. hersenzenuwen verbinden hersenen en interne organen
2. hersenzenuwen beïnvloeden specifieke autonome reacties

99
Q

In welke vijf gebieden kunnen de wervels worden onderverdeeld:
(boven naar beneden)

A

cervicaal
thoracaal
lumbaal
sacraal
stuitbeen

100
Q

Waaruit bestaan lichaamssegmenten (dermatomen)

A

sensorische zenuwen en motorische zenuwen

101
Q

Het SZS is tweezijdig (bilateraal): leg uit

A

de craniale zenuwen aan de ene helft van lichaam controleren functies aan dezelfde kant van lichaam

102
Q

vezels aan de voorzijde van het ruggenmerg zijn:
vezels aan de achterzijde van het ruggenmerg zijn:

A

afferent
efferent

103
Q

De wet van Bell en Magendie:

A

het dorsale deel van het ruggenmerg is sensorisch, terwijl voorste deel motorisch is

104
Q

Principe 7: Het zenuwstelsel werkt door excitatie en inhibitie

A
105
Q

Waar is het sympathische systeem verantwoordelijk voor?

A

de reactie van lichaam: vecht-of-vluchtreacties

106
Q

Waar speelt het parasympathische systeem een rol in?

A

de rust- en verteringsreactie

107
Q

Wat controleert het Enterische Zenuwstelsel (EZS)

A

de darmmobiliteit, de absorptie en uitscheiding van voeding/afvalstoffen

108
Q

neuronaal circuit:

A

reeks neuronen die onderling verbonden zijn door synapsen die een functie vervullen wanneer ze geactiveerd worden

109
Q

Monosynaptische circuits

A

Wanneer een sensorisch neuron één synaps heeft en dat met een motorisch neuron.

110
Q

Polysynaptisch circuit

A

Er zit minstens een interneuron tussenin

111
Q

Hoe meer synapsen er in een circuit zitten, hoe sneller/langzamer het circuit zal zijn

A

langzamer

112
Q

Principe 2: Zintuiglijke en motorische afdelingen doordringen het zenuwstelsel

A
113
Q

De ruggenmergzenuwen zijn sensorisch/motorisch

A

ofwel sensorisch of motorisch

114
Q

De onderste gebieden van de hersenstam - de achterhersenen en de middenhersenen - zijn …

A

verlengstukken van het ruggenmerg

115
Q

Wat is de belangrijkste functie van de middenhersenen?

A

Het oriënteren van het lichaam op prikkels

116
Q

Het oriënteren van bewegingen vereist …

A

zintuiglijke input en motorische output

117
Q

De colliculli van de middnehersenen zijn de … component.

Het tegmentum is de … component.

A

sensorische
motorische

118
Q

Op welke twee manieren worden zintuiglijke en motorische functies in de cortex verdeeld?

A
  1. Afzonderlijke sensorische en motorische corticale gebieden verwerken een bepaalde set van sensorische input, zoals zicht of gehoor. Andere gebieden controleren fijne bewegingen op discrete lichaamsdelen zoals de vingers
  2. De gehele cortex is georganiseerd rond het sensorische en motorische onderscheid: lage IV ontvangt altijd sensorische input, lagen V en VI sturen altijd motor output, en I, II integreren sensorische n motorische operaties
119
Q

Principe 3: Het CZS functioneert op meerdere niveaus en de hersenen zijn hiërarchisch georganiseerd

A
120
Q

Wat doet een hiërarchisch circuit?

A

Het verbindt een lineaire reeks van alle regio’s die betrokken zijn bij een bepaalde functie, zoals zicht.
De info van de ogen gaat naar gebieden die de eenvoudigste eigenschappen detecteren. Deze info wordt doorgegeven aan de andere regio > andere regio > tot gebied waar meest complexe niveau van info wordt begrepen.

dus de info stroomt achtereenvolgens van eenvoudigere naar complexere niveau’s in de hiërarchie

121
Q

Principe 4: veel hersencircuits worden gekruist

A

De meeste herseninput en -output wordt gekruist, ze dienen de andere kant van het lichaam.
Elke hemisfeer krijgt zintuiglijke info van de tegenovergestelde (contralaterale) zijde van het lichaam en controleert de spieren aan de contralaterale zijde.

Beroerte: in linker-hemisfeer > moeite om rechts dingen te zien.

corpus callosum verbindt deze beide hersenhelften

122
Q

Wat zijn de uitzonderingen van dat veel hersencircuits worden gekruist?

A
  1. Geurperceptie: wordt aan dezelfde kant van hersenen ontvangen
  2. Somatisch zenuwstelsel: hersen- en ruggenmergzenuwen zijn ipsilateraal met elkaar verbonden
  3. Autonoom zenuwstelsel: ipslateraal verbonden
  4. Enterisch zenuwstelsel: ipsilateraal verbonden met het autonome zenuwstelsel
123
Q

Principe 5: Hersenfuncties zijn gelokaliseerd en gedistribueerd

A
124
Q

Principe 6: Het brein is symmetrisch en assymetrisch

A

linker en rechter hersenhelft lijken spigelbeelden maar hebben aantal unieke kenmerken

125
Q

Principe 7: Het zenuwstelsel werkt door opwinding en remming met elkaar te combineren.

A

Bij maken van bewegingen:
excitatie: verhoogde neurale activiteit
inhibitie: verminderde neurale activiteit

126
Q

Principe 8: Het brein verdeelt de zintuiglijke input voor objectherkenning en -bewegingen.

A
127
Q

Hoe komt visuele informatie binnen?

A

Via ogen > thalamus > visuele gebieden in occipitaal kwab > een van de twee routes:
1. ventrale stroom: > temporale kwab voor objectidentificatie
2. dorsale stroom: > pariëtale kwab om bewegingen tov objecten te sturen

128
Q

De perceptie van beweging en de perceptie van objectidentificatie zijn afhankelijk/onafhankelijke processen

A

onafhankelijke

129
Q
A
  1. De dorsale en ventrale systemen zijn een voorbeeld van paralelle informatieverwerking in de hersenen.
  2. Hoewel we denken dat we ons bewust zijn van onze hele zintuiglijke wereld, zijn we ons soms niet bewust van het verwerken van zintuiglijke data.
  3. onbewuste en bewuste hersenverwerking ligt ten grondslag aan een essentieel verschil in onze cognitieve functies. Het onbewuste verwerkingssysteem werkt in het heden altijd als een reactie op zintuiglijke input. Het bewuste objectherkenningssysteem stelt ons in staat om aan het heden te ontsnappen en informatie uit het verleden mee te nemen en zo het geheugen te vormen.
130
Q

Principe 9: Het zenuwstelsel produceert beweging in een perceptuele wereld die de hersenen construeert

A

Het gedrag dat de hersenen produceren is direct gerelateerd aan de wereld die door de hersenen is opgebouwd.

131
Q

Principe 10: Neuroplasticiteit is het kenmerk van de werking van het zenuwstelsel

A