College 5 Flashcards

1
Q

N=1 design (single subject design)

A

Design voor onderzoek waar slechts één onderzoekselement bij betrokken is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Experimenteel single subject research

A

Onderzoek waarbij op experimentele wijze op basis van een bepaald design informatie wordt verzameld om een behandeling bij één individu te evalueren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Reversal design (ABAB design)

A

Design waarbij een behandeling afwisselend wordt aangeboden en gestopt om na te gaan of deze afwisseling tot verschillende effecten leidt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Multiple baseline design

A

Design waarbij wordt nagegaan of een treatment effect heeft door de start ervan vooraf te laten gaan door baselinemetingen van verschillende duur/ lengte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Casestudy (gevalsstudie)

A

Onderzoek waarbij op gedetailleerde wijze informatie wordt verzameld om tot een goede beschrijving te komen van een individueel persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Populatie

A

Iedereen die voor het onderzoek in aanmerking komt en waarop we de resultaten van toepassing willen verklaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Steekproef

A

Deel van de populatie dat (volgens plan) aan het onderzoek deelneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Onderzoekselementen

A

Deelnemers; de elementen (vaak personen) die voor voor het onderzoek in aanmerking
komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Informant

A

Personen die informatie verstrekken over onderzoekselementen/ deelnemers (zichzelf of anderen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Probability sample (aselecte of toevalssteekproef)

A

Steekproef waarbij iedereen in de populatie op basis van toeval een even grote kans heeft om als onderzoekselement/deelnemer gekozen te worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Non-probability sample (selecte/ niet aselecte of strategische steekproef)

A

Steekproef die niet op basis van aselecte trekking tot stand is gekomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Enkelvoudig aselecte steekproef

A

Steekproef waarbij op basis van toeval een deel (fractie) van alle potentiële deelnemers/ populatie wordt geselecteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Sampling frame (steekproefkader)

A

Overzicht van alle potentiële deelnemers voor het onderzoek (populatie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Steekproeffractie

A

Proportie onderzoekselementen dat (volgens plan) in een steekproef wordt opgenomen; het aantal in de steekproef te trekken eenheden, gedeeld door het aantal eenheden in de populatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Stratum

A

Deelpopulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Disproportioneel

A

Wanneer de verdeling van de deelnemers in de steekproef niet gelijk is als in de populatie.

17
Q

Proportioneel

A

Wanneer de verdeling van de deelnemers in de steekproef hetzelfde is als in de populatie.

18
Q

Gestratificeerde steekproef

A

Steekproef waarbij op basis van toeval een deel (fractie) van alle potentiële deelnemers uit deelpopulaties (strata) wordt geselecteerd.

19
Q

Clustersteekproef

A

Steekproef waarbij op basis van toeval een deel van alle potentiële clusters (primaire
eenheden) in de populatie wordt geselecteerd. Alle deelnemers (secundaire eenheden) in de geselecteerde clusters behoren tot de steekproef.

20
Q

Tweetrapssteekproef

A

Steekproef waarbij op basis van toeval een aantal deelnemers geselecteerd wordt uit een aantal eerder random geselecteerde clusters; steekproef waarbij op basis van toeval een deel van alle potentiële clusters (primaire eenheden) in de populatie wordt geselecteerd om vervolgens at random een aantal deelnemers (secundaire eenheden) uit elk van de geselecteerde clusters te kiezen.

21
Q

Gelegenheids- of gemakssteekproef

A

Convenience of haphazard sample; steekproef waarbij deelnemers op basis van
beschikbaarheid worden geselecteerd.

22
Q

Doelgerichte of beredeneerde steekproef

A

Purposive sample; steekproef waarbij deelnemers op basis van een of enkele kenmerken worden geselecteerd.

23
Q

Quotasteekproef

A

Steekproef waarbij deelnemers op niet random wijze een deel (fractie) van alle potentiële deelnemers uit deelpopulaties (strata) wordt geselecteerd (gelegenheidssteekproef per stratum).

24
Q

Representatieve steekproef

A

Steekproef waarvoor geldt dat de verdeling van (relevante) kenmerken de verdeling van
dezelfde kenmerken in de populatie weerspiegelt (‘populatie in het klein’).

25
Q

Bias

A

Vertekening (wanneer resultaten uit een steekproef niet representatief zijn voor de
populatie).

26
Q

Sampling bias

A

Het verschijnsel dat resultaten uit een steekproef niet representatief zijn voor de populatie omdat de steekproef niet overeenkomt met de populatie.

27
Q

Respons bias

A

Het verschijnsel dat resultaten uit een steekproef niet representatief zijn voor de populatie door uitval van deelnemers.

28
Q

Uitval

A

Het verschijnsel dat niet van alle onderzoekselementen/ deelnemers in de steekproef gegevens verzameld kunnen worden.