College 2 Flashcards

1
Q

Covariatie van oorzaak en gevolg

A

De onafhankelijke variabele en afhankelijke variabele hangen samen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Tijdvolgorde probleem

A

De onafhankelijke variabele moet in tijd voorafgaan aan de afhankelijke variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Derde variabele probleem

A

De samenhang tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele mag niet worden verklaard door een andere variabele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Zuiver experimenteel onderzoek

A

Een onderzoeksopzet waarbij alle omstandigheden onder controle worden gehouden, terwijl er gemanipuleerd wordt met de onafhankelijke variabele (vaak een behandeling of treatment). Het stelt je in staat om te achterhalen of het manipuleren van de onafhankelijke variabele de oorzaak is van een verandering in de afhankelijke variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Correlationeel onderzoek

A

Onderzoek waarbij de onafhankelijke variabele niet wordt gemanipuleerd, maar slechts wordt gemeten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Schijnsamenhang

A

Als de samenhang tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele verdwijnt wanneer er gecontroleerd wordt voor een derde variabele, en wanneer die derde variabele bovendien in tijd vooraf gaat aan de relatie tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Design

A

Grondvorm van onderzoek; schematische weergave van de meetmomenten en de
omstandigheden bij de onderscheiden groepen in het onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Pre-experimenteel onderzoek

A

Een onderzoeksopzet waarbij men niet kan achterhalen of het manipuleren van de
onafhankelijke variabele de oorzaak is van een verandering in de afhankelijke variabele. Hieronder vallen: one shot case study, one group pretest-posttest design en de statische groepsvergelijking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

One-shot case study (one group posttest only design)

A

Onderzoek waarin een treatment wordt aangeboden gevolgd door een nameting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

One group pretest-posttest design

A

Onderzoek waarin achtereenvolgens een voormeting, een treatment en een nameting wordt aangeboden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Within Subject-design

A

Onderzoek waarin bij dezelfde mensen meerdere gegevens worden verzameld (dezelfde gegevens op verschillende tijdstippen of dezelfde gegevens onder verschillende omstandigheden/condities).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Statische groepsvergelijking (niet-equivalent controlgroup posttest only design)

A

Onderzoek met twee (of meer) groepen, die niet door middel van randomiseren of matchen zijn samengesteld. De experimentele groep krijgt een treatment aangeboden en de controle groep(en) niks (of iets anders) waarna bij beiden alleen een nameting volgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Between Subject-design

A

Onderzoek waarin je meerdere subgroepen onderling kunt vergelijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Buitenexperimentele factoren

A

Alternatieve verklaringen voor veranderingen in de afhankelijke variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Rijping

A

Het verschijnsel dat biologische en psychologische processen bij deelnemers/
onderzoekselementen tot verandering leiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Testing

A

Het verschijnsel dat deelnemers/onderzoekselementen bij een tweede meting positiever/hoger scoren dan bij de eerste meting, als zij bij die tweede meting met hetzelfde meetinstrument geconfronteerd worden als bij de eerste meting.

17
Q

History

A

Het verschijnsel dat er zich gedurende het experiment gebeurtenissen voordoen die van invloed (kunnen) zijn op het resultaat, terwijl zij niets met de treatment te maken hebben.

18
Q

Regressie

A

Het verschijnsel dat een aantal van de onderzoekselementen die de eerste keer extreem hoog of een extreem laag scoort, bij een tweede meting lager respectievelijk hoger scoort.

19
Q

Selectie

A

Het verschijnsel dat de groepen die men met elkaar wil vergelijken, niet alleen verschillen in de behandeling die zij ondergaan, maar ook in andere kenmerken.

20
Q

Onderzoeksgroepen gelijk maken

A

Randomiseren of matchen.

21
Q

Randomiseren

A

Deelnemers/onderzoekselementen op basis van toeval toewijzen aan/ verdelen over de
onderscheiden onderzoekscondities om de onderzoeksgroepen zo gelijk mogelijk te maken.

22
Q

Matchen

A

Procedure waarbij actief gezorgd wordt dat de onderscheiden onderzoeksgroepen op (de verdeling van) een aantal belangrijke kenmerken/variabelen met elkaar overeenkomen.

23
Q

Frequentiematchen

A

Als onderzoeksgroepen overeenkomen in de verdeling van een aantal afzonderlijke
belangrijke kenmerken.

24
Q

Precisiematchen

A

Als onderzoeksgroepen niet alleen overeenkomen in de verdeling van een aantal afzonderlijke belangrijke kenmerken maar ook in de combinatie van die kenmerken.

25
Q

Uitval

A

Het verschijnsel dat niet van alle onderzoekselementen gegevens verzameld kunnen worden.

26
Q

Instrumentatie

A

Het verschijnsel dat een instrument bij een tweede meting anders gehanteerd wordt dan bij een eerste meting of als het in de ene groep anders wordt toegepast dan in een andere groep.

27
Q

Intern valide design

A

Design waarin buitenexperimentele factoren zijn uitgesloten dan wel onder controle worden gehouden door twee maatregelen: creëren van een vergelijkingsbasis en te zorgen dat
mensen in verschillende condities vergelijkbaar zijn.