College 3: Social cognitive theory Flashcards

1
Q

Waar gaat het behaviorisme vanuit?

A

Bestaand gedrag wordt gevormd tot nieuwe wenselijk gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar gaat de sociaal cognitieve theorie vanuit?

A

Mensen kunnen leren door gedragingen van anderen, en de consequentie daarvan, te observeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Personal agency

A

Mensen hebben zelf controle over wat en hoe je leert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vicarious acquisition

A

Wat je weet/kan laat je niet altijd zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uit welke belangrijke processen bestaat cognitie?

A

Aandacht, verwachtingen, mentaal herhalen, mentale representaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke variabelen beïnvloeden leren en gedrag?

A

Environment, Person, Behavior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wederkerig causaal verband

A

Alle factoren kunnen elkaar versterken in positieve en negatieve zin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke modellen heeft Bandura besproken?

A

Live: een echt persoon dat gedrag voor doet
Symbolisch: een persoon of karakter uit een boek
Verbale instructies: beschrijvingen over hoe te gedragen zonder een persoon erbij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn noodzakelijke voorwaarden voor het overnemen van gedrag?

A

Aandacht, Geheugen, Motorische capaciteit, Motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zelfbeeld/concept

A

Wie ben ik? Type persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zelfvertrouwen

A

Mijn prestatie in het algemeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Self-efficacy

A

Het refereert naar de competenties die iemand bezit in een bepaald domein of voor een bepaalde activiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Resilient self-efficacy

A

Als je veel succeservaringen hebt gehad zal een tegenslag je niet weerhouden om door te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Self-regulation

A

Het bewust kiezen van acties omdat er ideeen zijn gevormd over hoe je je moet gedragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat valt er onder zelfregulatie?

A
  1. Het opstellen van standaardcriteria en doelen
  2. Zelf-observeren
  3. Zelf-evalueren
  4. Zelf-reageren
  5. Zelf-reflecteren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn 3 essentiële componenten?

A

Cognitie, metacognitie, motivatie

17
Q

Zelf-instructie

A

Zeggen tegen jezelf welke stappen je moet nemen om tot bepaald gedrag te komen

18
Q

Hoe leer je kinderen zelf-instructie aan?

A
  1. Cognitive modeling: een model doet het gedrag voor
  2. Overte, self-guidance: het kind doet het gedrag na terwijl het luistert naar de instructies van het model
  3. Overte, self-guidance: het kind doet het nog een keer maar zegt de instructies nu hardop
  4. Faded, overt self-guidance: het wordt herhaald, maar het kind zegt de instructies zachtjes
  5. Covert, self instruction: het wordt herhaald, maar dit keer denkt het kind in stilte aan de instructies
19
Q

Wederkerige causaliteit

A

Goede lesmethodes –> goed gedrag –> meer self-efficacy –> meer zelfregulatie

20
Q

Constructivisme

A

Nieuwe kennis wordt geinterpreteerd op basis van bestaande kennis

21
Q

Assimilatie

A

Het uitbreiden van mentale representaties

22
Q

Accommodatie

A

Nieuwe representatie maken doordat het niet helemaal in een bestaande representatie past

23
Q

Welke fases zijn er in het staircase model van Piaget?

A
  1. Sensorimotorisch
  2. Preoperationeel
  3. Concreet operationeel
  4. Formeel operationeel
24
Q

Socioculturele theorie

A

Cognitieve ontwikkeling en leren wordt gedreven door interactie met ouders, leerkrachten en andere kinderen

25
Zone van naaste ontwikkeling
Kinderen kunnen sommige dingen doen zonder hulp van anderen, maar kan net iets meer dingen doen met hulp van anderen
26
Wat is de kritiek die Vygotski kreeg?
De theorie blijft relatief vaag dus er zijn weinig specifieke hypotheses die getest kunnen worden.
27
Sociocognitive conflict
Andere ideeen dan je leeftijdsgenoten hebben waardoor disequilibrium kan ontstaan
28
Assistence dilemma
Hoeveel instructie/begeleiding moet een leraar geven?
29
Guided discovery
Begeleiding zorgt ervoor dat het kind het helemaal zelf doet