College 3: Angst en trauma Flashcards
Gegeneraliseerde angststoornis criteria:
- buitensporige angst/ bezorgdheid, gedurende zes maanden vaker wel dan niet.
- angst en piekeren is moeilijk in stand te houden
- tenminste drie (bij kids één) van volgende zaken:
1. rusteloos, opwinding, irritatie
2. snel vermoeid zijn
3. problemen met concentratie of herinneren
4. prikkelbaarheid
5. spierspanning
6. slaapstoornis - de angst veroorzaakt aanzienlijk lijden
- de angst kan niet verklaard worden door een middel of door een andere stoornis, bijvoorbeeld PTSS (piekeren over een trauma)
spijbelen:
iemand gaat bewust niet naar school
ouders vaak niet op de hoogte van spijbelen
vaak spelen andere gedragsproblemen een rol
schoolweigering:
probleem dat iemand niet naar school durft, lukt of een schooldag volhoudt
ouders zijn op de hoogte dat kind niet gaat
wordt groter als ouders pushen
thuisblijven > opknappen
geen sprake van antisociale gedragsstoornissen
Schoolweigeraars
Hoge werknormen en perfectionistisch, ijverig en hechte band met ouders.
spijbelaars
gedragsproblemen, ouders weinig zicht op wat kind uitvoert
prevalentie schoolweigeraars
voornamelijk vanaf 10-15 jaar
piek 13 jaar
ontstaat accuut
bij oudere kinderen sluipt het geleidelijk erin
DSM-stoornis
gaat over normaal gedrag, totdat iemand er lijdenslast van ervaart, vastloopt in meerdere situaties of het gedrag disproportioneel wordt. > dan wordt het stoornis
is GEEN verklaring
Posttraumatische stressstoornis (PTSS)
schokkende ervaring (mishandeling, oorlog, ongeval, seksueel misbruik) meemaken, kan sprake zijn van herbeleving, vermijding, negatieve gedachten/gevoelens, waakzaamheid en schrikachtigheid.
klachten langer dan één maand > PTSS
gaat over normale reacties op abnormale traumatiserende gebeurtenissen
Welke drie aspecten zijn kenmerkend voor een persoon in een schokkende situatie?
- machteloosheid
- actuele ontwrichting
- extreem gevoel van onbehagen
hoe ontstaat een trauma?
nare ervaring (existentiële bedreiging/traumatische situatie) > stressreactie in lichaam (biopsychische spanning) > trauma
enkelvoudige PTSS:
eenmalige gebeurtenis
meervoudige PTSS:
meermaals meemaken van nare gebeurtenissen.
behandelen enkelvoudige en meervoudige PTSS:
EV: 1-3 sessies Eye movement Desensitization and Reprocessing (EMDR).
MV: meerdere EMDR sessies. Doorbreken van vermijding en veiligheid van belang.
Kenmerken PTSS DSM-5
- blootstelling aan traumatische ervaring. Bij kinderen tot 6 jaar wordt er minder streng naar dit criterium gekeken. Het gaat om het feit dat een iemand last blijft houden van een bepaald beeld:
. zelf ondergaan
. persoonlijk getuige
. vernemen van gewelddadige gebeurtenissen
. ongeval dierbare
. ondergaan van herhaaldelijk of extreme blootstelling aan afschuwelijke details, bijv. opruimen lichaamsresten op het spoor - aanwezigheid van één of meer intrusieve symptomen:
. recidiverende, intrusieve herinneringen
. nachtmerries
. dissociatieve reacties (flashbacks)
. intense lijdenslast bij blootstelling aan trigger (intern of extern)
. fysiologische reacties op triggers
. bij kinderen tot 6 jaar wordt meer gekeken naar of zij telkens hetzelfde spel uitspelen, omdat zij beelden cognitief nog niet kunnen verwoorden. - vermijding van triggers
- negatieve veranderingen in cognities. tenminste 2:
1. niet meer alles kunnen herinneren. meest nare gedeelte uit trauma = hotspot. stuk voor of na hotspot wordt vergeten.
2. negatieve overtuigingen over zichzelf, anderen en der wereld.
3. vertekende cognities over de oorzaak of schuld (vaak bij zichzelf)
4. negatieve gemoedstoestand
5. verminderde belangstelling voor deelname in activiteiten
6. gevoelens van onthechting/vervreemding van anderen - verandering in arousal en activiteit. tenminste 2:
1. prikkelbaar gedrag en woede-uitbarstingen
2. roekeloos of zelfdestructief gedrag
3. hypervigilantie: constante waakzaamheid
4. overdreven schrikreacties
5. concentratieproblemen
6. slaapproblemen (nachtmerries en slaapkwaliteit) - symptomen duren langer dan één maand
- sprake van aanzienlijk lijden en niet verklaarbaar door middelengebruik
Wat zijn objectieve aspecten die kans op PTSS na een nare ervaring vergroten:
- erger wanneer door mensen is veroorzaakt
- erger wanneer het gaat om bekenden
- erger wanneer de persoon dichter bij de gebeurtenis verblijft
- naarmate de gebeurtenis onverwachter komt
- naarmate het langer duurt
- naarmate er meer geweld of fysieke dwang gebruikt is
- naarmate zich meer wreedheden hebben voorgedaan
- wanneer lichamelijke integriteit is geschonden (penetratie, slaan, snijden)
subjectieve aspecten
Gaan over hoe iemand het heeft ervaren
- inschatting van de omgang van de dreiging door het individu
- inschatting van de eigen krachten of die van anderen
- beleving van fysieke hulpeloosheid
- mate waarin het individu persoonlijk catastrofe gevolgen ziet
Fasen binnen overlevingsmechanismen:
- Freeze
- Flight
- Fight
- Fright
- Flag
- Faint
Freeze
Het inschatten van gevaar en kans op overleven door tijd en ruimte te nemen. Zijn geen cognitieve vermogens voor nodig, is op biologisch niveau.
Flight or Fight
Door adrenaline wordt lichaam geactiveerd om deze acties uit te voeren.
Fright
Je voor dood houden. Lichaam reageert niet meer (unresponsive). Lukt niet meer om iets te doen. Biologisch perspectief; slagingskans vergroten.
Nog wel bewust van zichzelf
Freeze:
attentive immobility; iemand is er nog met aandacht bij en kan reacties geven
> sympathische zenuwstelsel wordt geactiveerd (energie krijgen om te vechten of vluchten)
tonic imobillity:
iemand heeft dan niet meer het gevoel te kunnen reageren (vaak bij seksueel misbruik)
> activering van parasympathische zenuwstelsel: verlaagd bewustzijn; rustsysteem.
Flag:
afsluiten, persoon lijkt er nog bij te zijn maar krijgt niks meer me; naar jezelf kijken van afstandje.