College 2 Flashcards

1
Q

Nominale schalen

A

-classificeren van mensen in categorieën
-kwalitatief, geen kwantitatieve info
-Nummers fungeren alleen als naam voor categorie, geen ordening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ordinale schalen

A

-ranken van mensen aan de hand van de mate waarin een eigenschap wordt vertoond
-kwantitatief
-geven de ranking aan van personen, maar niet hoeveel de personen onderling verschillen; intervallen tussen de ranks kunnen inconsistent zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Interval schalen

A

-ranken van mensen zoals bij ordinale schaal, maar met gelijke intervallen
-meest gebruikte schaal in psychologie
-kwantitatief en data kan gemanipuleerd worden door statistische operaties uit te voeren
-de meeste statistische procedures kunnen worden gebruikt
-je hebt geen absoluut nulpunt, dus je werkt vanuit gemiddeldes (normaalverdeling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ratio schalen

A

-hebben eigenschappen van alle schalen en een absoluut nulpunt
-je kunt ratio’s interpreteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Modus

A

Getal met de hoogste frequentie, kan gebruikt worden bij alle meetschalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Range

A

Afstand tussen de hoogte en laagste score in de verdeling; zegt iets over de extreme scores maar niks over de spreiding ertussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Standaarddeviatie

A

Gemiddelde afstand van scores ten opzichte van het gemiddelde
-Hoe hoger de standaarddeviatie, hoe meer variabiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Variantie

A

Maat voor variabiliteit, gebaseerd op gekwadrateerde scores
-lastiger te gebruiken bij interpreteren individuele scores
-Hoe groter de standaarddeviatie, hoe groter de variantie in de verdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

correlatiecoëfficiënt in het kwadraat/coefficient of determination

A

De mate van variantie in de ene variabele die verklaard wordt door de andere variabele en vice versa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Coefficient of nondetermination

A

1-coefficient of determination
-percentage variantie die niet verklaard kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn factoren die impact hebben op de correlatiecoeeficient?

A

-lineaire relatie: veel psychologische constructen hebben geen lineaire relatie, dus die kan je niet zomaar intepreteren
-range restriction: er is een hogere correlatie bij een sample met hoge variabiliteit en een lagere correlatie bij een lage variabiliteit. Er kan dus een onder- of overschatting van de coëfficiënt voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Standaarderror

A

-er is altijd een standaarderror bij het meten van psychologische constructen
-je kan deze uitrekenen: de gemiddelde error in je voorspelling (SE)
-je kunt aan de hand hiervan voorspellingen doen over de betrouwbaarheid van je bevindingen met betrouwbaarheidsintervallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Norm-referenced referentiekader

A

-vergelijk score van individu met scores van referentiegroep
-vaak zijn er norm tabellen of is er een nationaal representive sample

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe zet je een ruwe score om in Standaardsscores?

A

-ruwe scores worden vaak omgezet in standaardscores, met behulp van lineaire transformatie als het niet normaal verdeeld is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

z-scores

A

geeft aan hoe ver een score van het gemiddelde afwijkt, uitgedrukt in standaarddeviaties. gem 0, standaarddeviatie 1, decimalen, positieve en negatieve getallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

t-scores

A

gemiddelde 50, standaarddeviatie 10, geen decimalen, allemaal positief

17
Q

IQ

A

gemiddelde 100, standaarddeviatie 15, geen decimalen en negatieve getallen

18
Q

CEEV scores (SAT/GRE)

A

gemiddelde 500, standaarddeviatie 100

19
Q

Genormaliseerde standaardscores

A

-standaardscores gebaseerd op een verdeling die eigenlijk niet normaal is, maar scheef, maar getransformeerd naar een normale verdeling door niet-lineaire transformatie
-stanine scores: gem 5, standaarddeviatie 2 en range 1-9
-wechsler scaled scores: gemiddelde 10, sd 3
-normale curve equivalent (NCE): gemiddelde 50, sd 21,06
-percentile rank: reflecteert percentage individuen uit referentiegroep dat onder een bepaalde score valt. Makkelijk te begrijpen. Geen gelijke intervallen en mediaan 50
-DLE/leeftijdsequivalenten: norm-referenced scores die het prestatieniveau van bepaalde klassen identificeert. Wordt afgeraden om te gebruiken

20
Q

Criterion-referenced referentiekader

A

-benadrukt wat een individu kan of weet vergeleken met een specifiek standaardniveau
-absolute scores, vaak gebruikt in onderwijssetting
-vaak een kleiner domein; staartdelingen ipv rekenen
-N-term: omrekening van scores in cijfers; of leerling eindexamen heeft gehaald moet niet afhankelijk zijn van moeilijkheidsgraad eindexamen

21
Q

Item response theory (IRT)

A

-Bij IRT wordt er vanuit gegaan dat hoe en persoon een item invult wordt bepaald door:
-kenmerken persoon: Vaardigheden
-kenmerken item: moeilijkheidsgraad (b) en discriminerend/onderscheidend vermogen (a): hoe hoger a, hoe sterker het verband tussen vaardigheid en kans op een correct antwoord op item

22
Q

Wat kun je aflezen op en ICC curve?

A

-Geeft IRT weer
-de kans dat iemand een goed antwoord geeft op een item hangt af van moeilijkheidsgraad b. Je leest dit af door te kijken naar het vaardigheidsniveau dat nodig is voor 50% kans op een correct antwoord.
-discriminatiemeter a lees je af door te kijken naar de steilheid van de curve. Aflezen op het steilste punt.

23
Q

Hoe zie je referentiekaders terug bij CITO?

A

-vaardigheidsscores zijn onafhankelijk van normen (Criterion referenced)
-vaardigheidsniveaus zijn afhankelijk van normen (norm-referenced). Niveaus lopen niet altijd op

24
Q

Wat is het doel van anker-items?

A

-doel is het scheiden van de moeilijkheid toets en vaardigheid persoon
-zijn twee toetsen vergelijkbaar?

25
Q

Rasch scores

A

-laat het verschil zien in een score over de tijd en vergelijkt scores van latente eigenschappen