Cognitive development Flashcards

1
Q

De vijf theorieën behandeld in dit hoofdstuk

A
Piagets theory
Information-processing theory
Core-knowledge theory
Socio-culturele theory
Dynamic systems theory
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De belangrijkste bronnen van continuïteit volgens Piaget

A

Assimilation - samenvoegen van al nieuwe informatie met al bekende informatie
Accomodation - aanpassen van kennis door het opnemen van nieuwe informatie
Equilibriation - 1. tevreden (equilibrium) 2. kennis klopt niet (disequilibrium) 3. toevoeging van kennis leidt tot verbeterd equilibrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Cognitive development theory

A
  1. sensomotorisch stadium - kinderen leren door zintuigen, A-not-B, object permanence, deferred imitation
  2. preoperationele stadium - kinderen kunnen spreken en ideeën voorleggen symbolic representation, egocentrism, centration, conservation concept
  3. concreet operationele stadium - kinderen kunnen logisch redeneren over een abstract idee
  4. formeel operationele stadium - kinderen kunnen nadenken over abstracte en hypothetische ideeën en deze toetsen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Object permanence

A

Bestaat in sensomotorisch stadium

Kinderen leren dat een object ook bestaat als het niet in zicht is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

A-not-B error

A

Bestaat in sensomotorisch stadium

Kinderen kiezen voor verstopplek A zelfs als ze hebben gezien dat het voorwerp is verstopt op plek B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Deferred imitation

A

Bestaat in sensomotorisch stadium

Het herhalen van een geobserveerde actie zonder dat daar op dat moment ondersteuning voor bestaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Symbolic representation

A

Bestaat in preoperationeel stadium

Kinderen gebruiken een voorwerp/woord/gedachte dat symbool staat voor iets anders (stok->paard)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Egocentrism

A

Bestaat in preoperationeel stadium

Kinderen zijn niet in staat zich te verplaatsen in van een ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Centration

A

Bestaat in preoperationeel stadium

Kinderen kunnen zich maar focussen op één uitspringend ding -> reden van falen voor conservation task

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Conservation concept

A

Het behouden van gewicht/volume/aantal bij veranderingen van vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Information processing theory

A

Het kind is een computer

Cognitive development gebeurd bij een kind door gradueel process limitations te overkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Process limitations worden overkomen door

A
  1. Het vergroten van de hoeveelheid informatie die kan worden verwerkt tegelijk -> encoding
  2. Het vegroten van de processnelheid -> myelination en synaptogenesis
  3. Gebruik nieuw strategieën -> rehearsal en selective attention
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Working memory

A

Actief bezig zijn. Wordt gelimiteerd door capaciteit en de tijd dat iemand informatie kan vasthouden zonder te updaten. Deze vergroten door de kindertijd heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Long-term memory

A

Kennis die je verkrijgt door je hele leven heen. Wordt niet gelimiteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Executive functioning

A

Beheerst gedrag en gedachten processen. Eerst nadenken voor je gaat handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Encoding

A

Het coderen van kennis, waardoor het opgeslagen kan worden

17
Q

Rehearsal

A

Herhalen van informatie

18
Q

Selective attention

A

Selectief focussen op informatie die belangrijk is bij het behalen van het doel

19
Q

Content knowledge als uitleg voor memory development

A

Content knowledge is het gegeven dat als iemand meer kennis heeft over een onderwerp makkelijker iets over het onderwerp leert, door de kapstokjes

20
Q

Overlapping waves theory

A

Kinderen gebruiken meerdere verschillende technieken op verschillende momenten, voor het oplossen van problemen

21
Q

Core-knowledge theory

A

Kinderen bezitten vanaf de geboorte algemene kennis en specifieke leermechanismes waardoor ze snel en zonder moeite informatie van evolutionair belang kunnen opnemen en verwerken

22
Q

Core-knowledge theory domain-specific

A

Kennis wordt geordend in domeinen

23
Q

Core-knowledge theory nativism vs. constructivism

A

Nativisten geloven dat kinderen worden geboren met kennis en ze leermechanismes hebben

Constructivisten geloven dat kinderen leermechanismes hebben maar geen initiële kennis

24
Q

Socio-culturele theory

A

De omgevingscultuur van het kind heeft een grote impact op het kind

25
Q

Guided participation

A

Iemand met meer kennis helpt iemand met minder kennis

26
Q

Social scaffolding

A

Een volwassenen organiseert de fysieke en sociale omgeving voor kinderen om ze te helpen met leren

27
Q

Temporal framework

A

Krijgen kinderen bij social scaffolding, bestaat totdat het kind dit niet meer nodig heeft

28
Q

Vygotsky stelde dat het kind zijn eigen gedrag controleerd door:

A
  1. Wordt gecontroleerd door wat iemand zegt
  2. Gecontroleerd door private speech, kind zegt hardop wat het moet doen
  3. Gecontroleerd door internalized speech, gedachten
29
Q

Intersubjectivity

A

Wederzijds begrip tijdens communicatie

30
Q

Joint attention

A

Kinderen en hun sociale partner focussen zich op hetzelfde

31
Q

Dynamic systems theory

A

De ontwikkeling van ingewikkelde systemen over verschillende tijdsperiodes (bv. kruipen, lopen, reiken)