Cognitieve Ontwikkeling Flashcards

1
Q

Cognitieve ontwikkeling

A

Verstandelijke ontwikkeling, de ontwikkeling van denken. dat wil zeggen: van kennis, inzicht en het geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Fase 1: Sensomotorische fase (0-2 jaar)

A

De ontwikkeling van zintuigen (tasten, voelen en proeven), de ontwikkeling van de motoriek ( beweging ) en de ontwikkeling van geheugen staan in deze fase centraal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Fase 2: pre-operationele fase (2-7 jaar)

A

De ontwikkeling van taalgebruik en de motoriek (vooral fijne motoriek wordt steeds verder ontwikkeld). Bovendien leert het kind in deze fase dat het een eigen persoon is, het zogenoemde ik-besef.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Fase 3: concreet-operationele fase (7-12 jaar)

A

Het kind ziet al wel logische verbanden, maar heeft nog steeds de behoefte aan concreet en tastbaar materiaal. Logisch denken, de relatie begrijpen tussen tijd, afstand en snelheid, wordt steeds meer ontwikkeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Fase 4: formeel-operationele fase (vanaf 12 jaar)

A

Het kind is in staat om abstract te redeneren. Langetermijngeheugen neemt toe en het abstract denken neemt toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kenmerken voor de cognitieve ontwikkeling van de baby

A
  • grijpen is begrijpen
  • ontluikend vermogen om te vergelijken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Grijpen is begrijpen

A

Hij leert door dingen vast te pakken, eraan te voelen en/ of in zijn mond te steken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ontluikend vermogen om te vergelijken

A

Een baby bemerkt dat hij iets kan pakken, wanneer iets beweegt. Het steekt iets in z’n mond, herhaalt dat en zo ontstaat kennis over bijvoorbeeld lekker en vies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kenmerken van de cognitieve ontwikkeling van de peuters

A
  • begrijpen is benoemen
  • denken in symbolen
  • egocentrisch denken
  • magisch denken
  • kan nog geen logische verbanden aanbrengen
  • geen geweten als innerlijke sturing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Begrijpen is benoemen

A

De rol van taal wordt steeds belangrijker. Een peuter gaat dingen aanwijzen en benoemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Denken in symbolen

A

Peuters slaan allerlei indrukken op in de vorm van symbolen. Ze spelen graag vadertje en moedertje in de poppenhoek. Bij dit ‘Doen-alsof-spel’ wordt gedrag van anderen nagedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Egocentrisch denken

A

Een peuter kan nog geen onderscheid maken tussen eigen gedachten, waarnemingen en gevoelens en die van anderen. Het kind bekijkt de wereld vanuit zijn eigen gezichtspunt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Magisch denken

A

Een peuter kan nog niet goed onderscheid maken tussen de werkelijkheid en fantasie. Voor alles wat een peuter niet begrijpt, geeft het een magische verklaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kan nog geen logische verbanden aanbrengen

A

Een peuter heeft nog geen inzicht in oorzaak en gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geen geweten als innerlijke sturing

A

Het geweten is de richtlijn voor ons handelen: wat mag wel en wat mag niet. Een peuter heeft nog niet zijn eigen normen en waarden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kenmerken van cognitieve ontwikkeling van een kleuter

A
  • Prelogisch denken
  • egocentrisch
  • eerste aanzet gewetensontwikkeling
  • van imitatie naar identificatie
  • classificeren van voorwerpen van verschillende vorm, grootte en kleur
17
Q

Prelogisch denken

A

Een kleuter kan alleen maar denken door dingen te zien. Hij ziet nog geen samenhang tussen oorzaak en gevolg.

18
Q

Egocentrisch

A

Een kleuter is egocentrisch en beschouwt de wereld vanuit zijn eigen perspectief. De kennis die hij heeft en verwerft, staat in direct verband met zichzelf

19
Q

Eerste aanzet gewetensontwikkeling

A

Een kleuter leert steeds meer het verschil tussen wat wel en wat niet mag en gaat daar ook mee experimenteren. Kleuters kennen de regels maar snappen nog niet het nut ervan

20
Q

Van imitatie naar identificatie

A

Kleuters nemen steeds meer de normen ( en waarden ) van hun ouders/ opvoeders over.

21
Q

Imitatie

A

Een peuter doet het gedrag na

22
Q

Identificatie

A

Een kleuter doet het gedrag na, maar probeert ook de persoon te zijn van wie hij gedrag ‘afkijkt’

23
Q

Classificeren van voorwerp van verschillende vorm, grootte en kleur

A

Kleuters leren spelenderwijs basisbegrippen als vorm, grootte en kleur, groter, kleiner, meer en minder.

24
Q

Kenmerken van Cognitieve ontwikkeling van het schoolkind

A
  • denkhandelingen
  • concentratievermogen neemt toe
  • proces overzien
  • interesses in feiten
25
Q

Denkhandelingen

A

Schoolkinderen kunnen problemen steeds beter in hun hoofd oplossen.

26
Q

Concentratievermogen neemt toe

A

Dit is ook nodig om goed te kunnen leren lezen, schrijven en rekenen.

27
Q

Proces overzien

A

Ze zijn in staat om een geheel proces van het begin tot het einde te overzien.

28
Q

Interesses in feiten

A

Schoolkinderen zijn sterk gericht op weten en samenhang van feiten. Bovendien vinden ze ‘oorzaken’ interessant. Daarom vragen ze in deze periode veel naar het waarom van dingen.

29
Q

Cognitieve ontwikkeling van de puber

A

Eigen denkwereld
Zelfreflectie

30
Q

Cognitieve ontwikkeling van de adolescent

A

Kunnen hun eigen mening uiten en staan open voor de mening van een ander. En krijgen veel keuzes