CMI3 week 1 Flashcards

1
Q

kortademigheid

A

Een onaangenaam gevoel dat samenhangt met de ademhaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

effect van doorademen (lagere concentratie o2) op luchthonger

A

geeft opluchting ondanks geen effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waaraan moet gedacht worden bij kortademigheid, cyanose, hemoptoe na diarree?

A

1) Acute Dehydratie!
2) Metabole acidose
a)Snel verlies grote hoeveelheid bicarbonaat via diarree
b) Hypoperfusie ten gevolge van dehydratie, met als gevolg verdere verzuring
tgv verbranding lactaat acidose verminderde vaatweerstand en verminderde
contractiekracht, met als gevolg toename hypoperfusie.
3) Mogelijk enige mate van pre-renaal nierfalen, afname glomerulaire
filtratiesnelheid m.a.g. verdere metabole acidose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

meest voorkomende oorzaak benauwdheid bij iemand van 73

A

acute bronchitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

meest voorkomende oorzaak benauwdheid bij 15-24j

A

astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

arbeid

A

kracht x verplaatsing
= druk x volumeverandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

effect van meer motorische actiepotentialen
nodig om te ademen

A

meer gevoel
van hoge ademarbeid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

4 soorten dyspnoe

A

luchthonger
gevoel van ademarbeid
strak gevoel op borst
stuwing longcappilairen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

luchthonger

A

Hypoxie, hypercapnie, metabole acidose geven stimulatie chemoreceptoren,
geremd door longinflatiereflex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gevoel van ademarbeid

A

Meer ventilatie, of meer kracht nodig geeft meer motorische actiepotentialen
naar ademspieren
bij; obesitas, hoge luchtwegweerstand, stijve long/thorax, spierzwakte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waarbij komt strak gevoel op de borst vooral voor?

A

Vooral bij bronchospasme
ook bij astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waartoe leidt stuwing van de longcappilairen?

A

rek van juxtacapillaire receptoren, geeft vooral
tachypnoe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welk labonderzoek wordt ingezet bij dyspnoe

A

Specifiek gericht op dyspnoe:
* Hb (anemie, polyglobulie)
* BNP (hartfalen)
* kreatinine (nierinsufficiëntie)
* Op indicatie: D-dimeer

Algemeen
* Onderliggende ziekte?
* CRP, leukocyten (infectieziekte?)
* Systeemziekte, …

Arteriële bloedgas
* Hypoxemie, hypercapnie, metabole acidose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe herken je Linksdecompensatie op een x thorax:

A

vergroot hart, tekenen van longvaatovervulling,
bilateraal pleuravocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hoe herken je Rechtsdecompensatie op een x thorax

A

verwijde v. cava superior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waarop wijst een verlaagde Expiratoire luchtstroom (verlaagde FEV1/VC): *

A

intrathoracale obstructie
* COPD, astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

waarop wijst een verlaagde Inspiratoire luchtstroom

A

extrathoracale obstructie
* Stembandparalyse, struma, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

waarop wijst een verlaagde Hoeveelheid in- en uitgeademde lucht (vitale capaciteit, VC)

A

verdenking op restrictie, kan ook obstructie zijn
* (restrictie = afname van de totale longcapaciteit, TLC = VC + RV)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

waarop wijst een verlaagde diffusie

A

Meestal door kleiner oppervlak
membraan (A laag)
* Emfyseem
* Longfibrose
* Linksdecompensatie

Soms door verdikte
membraan (d hoog)
* Longfibrose
* ARDS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

welke ziektes passen bij een vergrote dode ruimte

A

longemfyseem of longembolie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

behandeling aortaklepstenose

A

Aortic-Valve Replacement (AVR)
mechanisch is duurzamer maar trombogeen moet gegeven worden voor rest van leven
bio is minder duurzaam (10-20j bij 70+ en 5-10j bij <50j)maar geen trombogeen

verder * Longfunctie (spirometrie): COPD bij ex-roker? Component dyspnoe door
gestoorde longfunctie?
* CT (met contrast) coronairen/aortatraject
* Hartcatheterisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

WG DD KORTADEMIGHEID SLIDES AANVULLEN
ZSAS HIER

A

JO

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

op welke ziektes kan honeycombing wijzen

A

longfibrose (IPF)
mits interstitiële longziekte (ILD) EN interstitiële pneumonie (UIP) dmv HRCT of longbiopsie zijn uitgesloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Correctie ABG waarden

A

O2, longaandoening behandelen, metabole acidose behandelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe kan de chemoreflex gedempt worden

A

Morfinomimetica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

hoe kan de longinflatie bevorderen worden

A

Luchtwegverwijding / noninvasieve
beademing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

hoe kan luchthonger verholpen worden?

A

correctie van ABG waarden
chemoreflex dempen
longinflatie bevorderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

hoe kan verhoogde ademarbeid verholpen worden

A

*Luchtwegverwijding
*Non-invasieve beademing
*Gewichtsreductie bij obesitas
*Ademspiertraining
*Uitleg: tachypneu geeft dynamische hyperinflatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

hoe kan fibrose (IPF) behandeld worden?

A

Symptoombestrijding, ondersteuning
*Supplemental oxygen
*Education
*Pulmonary rehabilitation
*Vaccination
*Palliative care

Medicatie (niet genezend): fibroseremmers
nintedanib
pirfenidone

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

behandeling hartfalen bij pneumonie

A

O2 geven
start breedspectrum AB na afnemen sputumkweek
Ad 2: start antistolling en ratecontrol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

waarom O2 niet 100% geven bij COPD

A

demping ademprikkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

NYHA classificatie

A

NYHA 1; geen symptomen of beperking bij normale lichamelijke inspanning
NYHA 2; milde symptomen en enige beperking bij normale lichamelijke inspanning
NYHA 3; belangrijke beperking in de dagelijkse
activiteit door symptomen die zich al
voordoen bij beperkte inspanning
NYHA 4; ernstige beperking in activiteit door
symptomen die al in rust ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

hoe kan je het beste de eerste harttoon horen

A

komt van mitralisklep - Op linkerzij leggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

hoe kan je het beste de tweede harttoon horen

A

is aortaklep. Voorover laten zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

wat hoort bij Snelle hartslag, irregulair en inequaal

A

boezemfibrilleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

NT pro BNP

A

hartfalen (niet diagnose maar ernst)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Troponine T

A

ischemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

D dimeer

A

longembolie en dissectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

waarom leverwaarden meten bij bloedwaarde?

A

alles wordt geklaard via lever.
verstoorde functie dan troponine, BNP en D dimeer verhoogd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

kerktoren spirometrie

A

obstructief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

minder vc spirometrie

A

restrictief (kan ook obstructief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

waardoor wordt meer co2 uitgeademd na inspanning

A

Meer zuur in bloed – chemoreceptoren geprikkeld – H+ gaat reactie aan met buffer HCO3- - CO2 vrij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

wet van Hagen-Poiseuille

A

wanneer Diameter halveert dan verhoogt luchtweerstand met 16x

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

waartegen is vaccinatie heamophilus influenzae type b

A

tegen epiglottis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Effectiviteit van de ademhaling waardoor bepaald

A

saturatie, ademgeruis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

wat verwacht je bij eenjarige met acute benauwdheid

A

Anafylaxie, laryngitis subglottica, corpus alienum, bronchiolitis, epiglottitis, pneumonie, kinkhoest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

pneumonie bevindingen LO

A

andere percussiegeluiden (gedempt, minder inhalerend ademgeruis), koorts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Laryngitis subglottica bevindingen

A

rhinitis
heesheid
blafhoest
subfebriele temp
zeehondgeluid
inspiratoire stridor
tussen 6m en 5j

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Corpus alienum bevindingen

A

hoog stridor, laag expiratoir piepen, verlengd expirium, geen ademgeluid aan kant die dicht is, hoesten, geen koorts

50
Q

Anafylaxie bevindingen

A

gezwollen lippen tong ogen, roodheid, piepende ademhaling, lage bloeddruk, sufheid, misselijk, braken

51
Q

Bronchiolitis bevindingen

A

rokershoest
subfebriele temperatuur
dyspnoe en tachypnoe
rhonchi, crepiteren verplaatst zich

52
Q

Kinkhoest bevindingen

A

hoestbuien, wheezing

53
Q

verwachtingen bij 12 jarige met acute benauwdheid

A

astma, paniekaanval, pneumothorax, longembolie, pneumonie, anafylaxie

54
Q

verwachtingen bij baby van 1 uur oud met acute benauwdheid

A

IRDS, congenitale afwijking luchtweken of hart, transitie, infectie

55
Q

Laryngitis subglottica behandeling

A

rust creeren, dexamethason geven want heeft virale oorzaak

56
Q

behandeling IRDS

A

alveolie blijven open bij uitademing. Behandeling door surfactant toedienen door intuberen long, voeding toedienen via sonde, corticosteroiden aan moeder geven voor premature bevalling (liefst 48h)

57
Q

waartoe kan IRDS leiden

A

Bronchopulmonale dysplasie

58
Q

Waartoe kan atriumfibrilleren leiden

A

hartfalen

59
Q

waartoe kan chronisch COPD leiden

A

rechts hartfalen

60
Q

waarom nierfunctie meenemen bij bloedonderozek

A

beinvloed uitkomsten
niet mogelijk om NT pro BNP te prikken

61
Q

wat is een normale PaCO2 warde

A

4,7-6,4 kPa (35-48 mm Hg)

62
Q

wat is een normale PaO2 waarde

A

10,0-13,3 kPa (75-100 mm Hg)

63
Q

wat is normale base excess

A

tussen -2 en 2 -> respiratoire component
hierbuiten dan metabole component

64
Q

ECG beoordelen

A

Ritme
Hartfrequentie
Geleidingstijden (PQ,QRS,QT)
Hartas
P-top-morfologie
QRS-morfologie
ST-morfologie

Vergelijking met het oude ecg

65
Q

Consolidatie

A

wolkjes

66
Q

grens tussen Nodule en massa

A

3 cm

67
Q

Atelectase

A

samengevallen long

68
Q

Interstitiele afwijking longfoto herkennen

A

streepjes

69
Q

ontstaan van Tachypnoe

A

door stimulatie van c vezels (via n vagus); longvaatovervulling

70
Q

Bhenadeling luchthonger

A
  • Correctie ABG waarden
  • Demping chemoreflex
  • Bevordering longinflatie AANVULLEN WC DD BENAUWDHEID
71
Q

Behandeling verhoogde ademarbied

A
  • Luchtwegverwijding
  • Non invasieve beademing
  • Gewichtsreductie bij obesitas
  • Ademspiertraining
  • Uitleg dat tachypneu naar dynamische hyperinflatie
72
Q

waarop kan CVD duiden

A

rechts hartfalen kunnen zijn of longembolie

73
Q

wat zegt de HCO3 waarde

A

Als het laag is dan heb je te weinig base, past bij metabool – wordt gecompenseerd door longen. Respiratoir zouden gaan nieren compenseren.
Normaal; 22 - 26 mmmol/l

74
Q

medicatie na hartaanval

A

golden 5; ACE remmer, trombocytenaggregatieremmer (ascal, clopidrogrel), beta blokker, statine

75
Q

indeling hoeveel spoed dyspnoe heeft

A

U5 – advies
U4 – niet dringend
U3 – dingend
* Matig kortademig
* Koorts
* Zieke indruk
U2 – spoed
* Snel ontstaan kortademig
* Ernstig zieke indruk
* Bloed ophoesten
* Koorts kind
* Zuurstof saturatie onder 95%
* Abnormale pols
U1 – levensbedreigend
* Veel bloed ophoesten
* Hevig kortademig
* Matig kortademig en snel ontstaan
* Kwijlen en hoorbare ademhaling
* Trauma
* Zuurstofsaturatie onder 90 of onder 95 bij gebruik zuurstof

76
Q

waardoor kan de zuurstofsaturatie onbetrouwbaar zijn

A

nagellak, syndroom van raynauld, koude vingers, slechte meter, anemie, verkeerd geplaatst, koolstofmonooxide (oversaturatie), sikkelcel

77
Q

waardoor kan de zuurstofsaturatie onbetrouwbaar zijn

A

nagellak, syndroom van raynauld, koude vingers, slechte meter, anemie, verkeerd geplaatst, koolstofmonooxide (oversaturatie), sikkelcel

78
Q

Minder ademberuis basaal en crepitaties diagnose

A

decompensiatio cordis/pneumonie

79
Q

Dyspnoe, gestuwde halsvenen, perifeer pitting oedeem diagnose

A

decompensatio cordis

80
Q

Piepen en verlengd experium diagnose

A

bronchospasmen/decompensatio cordis

81
Q

Holistische souffle met uitstraling naar apex diagnose

A

mtiralis insufficientie

82
Q

verschillende niveaus omgeving

A
  • Interpersoonlijk – familie, vrienden. Door handbereik
  • Organisatie – school, club. Door gedrag kopieren
  • Lokaal – buurt, stad, uitgaan. Door sigaret aangeboden krijgen
  • Hoger niveau – politiek, internet, tv. Normaal beginnen te vinden
83
Q

CRVM

A

berekent 10j sterfterisico
vanaf 45j
niet te gebruiken bij preventieve medicatie tegen hart en vaatziekten

84
Q

niet medicamenteuze behandeling roken

A

motiverende gespreksvoering
verschillende vormen
vanuit huisartspraktijk
info geven
Combineren met medicatie bij >10 sigaretten per dag en/of eerdere mislukte stoppogingen met nicotinevervangende producten, of wanneer de patiënt hier zelf om vraagt!
bewegen
aanzetten tot minderen

85
Q

medicatie stoppen met roken

A

nicotinevervangende middelen, voornamelijk vanwege het gunstige bijwerkingenprofiel. Combinaties van verschillende toedieningsvormen zijn mogelijk. Bij onvoldoende effect hiervan of op wens van de patiënt komen als tweede keus bupropion, nortriptyline of varenicline in aanmerking.

86
Q

meest effectieve medicatie stoppen roken, nadelen, werking

A

Varenicline is het meest effectief, maar kent ook de hoogste kosten en meeste bijwerkingen. Varenicline is een partiële agonist voor de nicotine receptor en heeft daardoor 2 werkingsmechanismen: het geeft continu een (lage) substitutie voor (het gebrek aan) nicotine, maar blokkeert het effect van hoge concentraties nicotine op het moment dat iemand toch wil roken.
varenicline, bupropion of nortriptyline pas wanneer nicotinevervanging niet werkt

87
Q

varenicline hoe lang gebruiken

A

Start als de patiënt nog rookt, stopdatum in de tweede week afhankelijk van de gekozen medicatie. Stoppen kan in 1x en hoeft niet afgebouwd te worden

Dosis geleidelijk gedurende ongeveer 1 week ophogen tot de maximale dosering. De behandelduur is in principe 8-12 weken. Bij veel kans op terugval naar rookgedrag kan bij patiënten die na 12 weken met succes zijn gestopt met roken, de behandeling nog 12 weken worden voortgezet.

88
Q

verschil behandeling nicotine vervangende middelen en varenicline

A

Voor nicotine vervangende middelen dient de patient gestopt te zijn met roken voor de start van de behandeling. Dit is in tegenstelling tot een behandeling met bupropion, nortriptyline en varenicline, in dat geval de behandeling starten terwijl de patiënt nog rookt en een streefdatum vaststellen om te stoppen met roken na 1–2 weken behandelen.

89
Q

waarop letten bij stoppen met roken

A

Roken induceert CYP1A2, dus stoppen met roken zorgt voor het wegvallen van de inductie en kan zo de bloed concentratie van geneesmiddelen die via 1A2 worden geklaard (bijv. clozapine) beïnvloeden.

90
Q

varenicline wanneer controleafspraak

A

4-6 weken na de start van de behandeling kan de effectiviteit geëvalueerd worden.

Op de langere termijn kan ook de bloeddruk en de cholesterol gemonitord worden, om zo ook het voordeel op de lange termijn van stoppen met roken zichtbaar te maken en houden.

91
Q

Verminderd ademgeruis basaal en crepitaties

A

decompensatio cordis / pneumonie

92
Q
  • Dyspnoe, gestuwde halsvenen, perifeer pitting oedeem
A

decompensatio cordis

93
Q
  • Irregulaire en ineaquale pols
A

boezemfibrilleren
diureticum starten

94
Q
  • Piepen en verlengd expirium
A

bronchospasmen (copd/ decompensatio cordis)

95
Q
  • Holosystolische souffle met uitstraling naar de apex
A

mitralis insufficiëntie

96
Q

Therapie bij acuut hartfalen en ACS

A
  • Niet medicamenteus; patiënt rechtop zetten, O2 via neusbril 5l/min, angstreductie
  • NTG sublinguale spray 0,4 mg per 2x kort achtereen of isosorbidedinitraat 5 mg sublinguaal
    tablet. Herhaal zn. na 2-5 minuten.
  • Furosemide 40 mg iv
    zeer ernstige kortademigheid dan morfine iv
97
Q

waaruit moet voorlichtingscampagne roken bestaan

A

bespreken van mogelijkheden tot hulp

98
Q

meest voorkomende bijwerking nicotinevervangende middelen

A

hypertensie

99
Q

tekenen links hartfalen

A

orhtopneu
dyspnoe d’effort
crepiteren
versterkte longvaattekening op x
hartinfact gecompliceerd door chordaruptuur van mitralisklep

vergroot hart, tekenen van longvaatovervulling,
bilateraal pleuravocht

100
Q

tekenen rechts hartfalen

A

verhoogd CVD
perifeer oedeem
longembolie
nycturie
hepatomegalie
bolle buik

verwijde v cava inferior

101
Q

beleid dosering beclametason indien 3 maanden geen klachten en geen salbutamol nodig gehad

A

halveren

102
Q

wanneer varenicline starten

A

1-2 weken voordat iemand wilt stoppen me roken

103
Q

wat is de uitkomst als de spirometrie geen afwijkingen laat zien (ook niet na bronchusverwijding)

A

COPD uitgesloten, astma niet

104
Q

oorzaken kortademigheid

A

atriumfibrilleren met snelle volgfreq
metabole acidose
anemie
bijwerking ace remmer

105
Q

streefwaarde zuurstofsaturatie COPD exacerbatie

A

90-92%

106
Q

hartfalen uitsluiten

A

ECG normaal of NTproBNP normaal

107
Q

bij plotselinge trek in sigaret meest effectief

A

nicotine mondspray

108
Q

bij welke a priori kans binnen eerste lijn heeft diagnostische tests uitvoeren de meeste toegevoegde waarde

A

middelmatige a priori kans

109
Q

toepassingen bij dyspnoe in palliatieve fase

A

benzo
frisse lucht
ontspanningsoefeningen
ademoefeningen

110
Q

prevalentie nierschade

A

12% nederland
6% huisarts

niet westers 2x hogere kans

111
Q

epiglottis bevindingen

A

door h influenzae b
2-4j
dyspnoe
inspiratoire stridor
hoge koorts, ziek

112
Q

tracheitis, tracheobronchitis bevindingen

A

bacterieel
blafhoest
stridor
hoge koorts, malaise

113
Q

astma kind bevindingen

A

expiratoire dyspnoe
piepen en hoesten
verlengd experium
ademgeruis verminderd

114
Q

pneumothorax bevindingen

A

peracuut en spontaan
verzwakt ademgeruis
geen bijgeruis
sonore percussie

115
Q

onderste luchtweginfectie bevindingen

A

dyspnoe en tachypnoe
neusvleugelen
koorts
pijn bij zuchten
buikpijn

116
Q

longembolie bevindingen

A

acuut dyspnoe met hemoptoe en pleurapijn

of
droge hoest en geleidelijk toenemende dyspnoe

117
Q

dysfunctionele ademhaling bevindingen

A

dyspnoe
duizeligheid
paresthesieen
pijn op de borst
geen afwijkingen ausculatie

118
Q

waarom hebben patienten van afrikaanse afkomst vaak laag renine

A

door water en zoutretentie

119
Q

hyperventileren kenmerken

A

tintelingen hand en mond, pijn op borst

120
Q

luide systolische souffle die meteen met eerste toon begint

A

mitralisinsufficientie

121
Q

diastolishe souffle gelijk met tweede toon

A

aorta insufficientie of mitralis stenose

122
Q

bij welke etnische groepen komen dm en hypertensie meeste voor

A

dm bij hindoestaanse surinamers
hypertensie bij ghanezen/afrikaanse surinamers