Chapter 9 Flashcards

1
Q

anterogade amnesia

A

anterograde amnesie
Verlies, als gevolg van letsel aan de hersenen, in het vermogen om nieuwe langetermijnherinneringen te vormen voor gebeurtenissen die plaatsvinden na het letsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

association

A

vereniging
Met betrekking tot de geest, een verband tussen twee herinneringen of mentale concepten, zodanig dat het herinneren van de ene de neiging heeft om het herinneren van de andere te bevorderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

association by similarity

A

associatie door gelijkenis
Aristoteles’ principe dat objecten, gebeurtenissen of ideeën die op elkaar lijken, met elkaar worden verbonden (geassocieerd) in de geest van de persoon (structuur van het geheugen), zodat de gedachte van de ene de neiging heeft om de gedachte van de ander uit te lokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

association by contiguity

A

associatie door contiguïteit
Aristoteles’ principe dat als twee omgevingsgebeurtenissen (stimuli) tegelijkertijd plaatsvinden of de een direct na de ander (aaneengesloten), die gebeurtenissen in de geest met elkaar verbonden zullen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

attention

A

aandacht
Het proces dat de informatiestroom van de sensorische opslag naar het werkgeheugen regelt. Meer in het algemeen, elke concentratie van mentale activiteit langs een specifiek spoor, of dat spoor nu puur uit innerlijke herinneringen en kennis bestaat of gebaseerd is op externe prikkels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

automatic processes

A

automatische processen
Cognitieve processen die geen mentale inspanning (of mentale ruimte) vereisen voor hun uitvoering en waarvan wordt verondersteld dat ze (1) plaatsvinden zonder intentie en zonder bewust bewustzijn, (2) niet interfereren met de uitvoering van andere processen, (3) niet verbeteren met praktijk, en (4) niet te worden beïnvloed door individuele verschillen in intelligentie, motivatie of opleiding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

central executive

A

centrale uitvoerende macht
In de theorie van Baddeley, een onderdeel van de geest dat verantwoordelijk is voor het coördineren van alle activiteiten van het werkgeheugen en voor het binnenbrengen van nieuwe informatie in het werkgeheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

chunking

A

chunking
Een strategie om het vermogen om een set items te onthouden te verbeteren door ze mentaal te groeperen om minder items te vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

consciousness

A

bewustzijn
In perceptie, het ervaren van waarnemingen of andere mentale gebeurtenissen op een zodanige manier dat men erover kan rapporteren aan anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

consolidation

A

consolidatie

Het proces waarbij een nieuwe herinnering in de hersenen stolt, zodat deze niet gemakkelijk wordt vergeten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

control processes

A

controleprocessen
De mentale processen die werken op informatie in het geheugen, slaan informatie op en verplaatsen informatie van de ene winkel naar de andere.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

dual-processing theories

A

theorieën over dubbele verwerking
Cognitieve theorieën die stellen dat mensen twee algemene manieren hebben om informatie te verwerken. Typisch stellen dergelijke theorieën voor dat één vorm van denken zich aan het automatische einde van het informatieverwerkingscontinuüm bevindt, waarbij de verwerking snel, automatisch en onbewust is, en de tweede manier van denken aan de inspannende kant van dit continuüm wordt geplaatst, waarbij de verwerking langzaam, inspannend en bewust.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

echoic memory

A

echoisch geheugen

Sensorisch geheugen voor het gehoor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

effortful processes

A

inspannende processen
Cognitieve processen die een deel van de beperkte capaciteit van het informatieverwerkingssysteem verbruiken en waarvan wordt verondersteld dat ze (1) beschikbaar zijn voor het bewustzijn, (2) interfereren met de uitvoering van andere processen, (3) verbeteren met oefenen, en (4) worden beïnvloed door individuele verschillen in intelligentie, motivatie of opleiding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

elaboration

A

uitwerking
Het proces van nadenken over een informatie-item op een zodanige manier dat het item mentaal wordt verbonden met andere informatie in het geheugen, wat helpt om het item in het langetermijngeheugen te coderen; ook wel uitgebreide repetitie genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

encoding

A

codering

Het mentale proces waardoor langetermijnherinneringen worden gevormd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

encoding rehearsal

A

coderingsrepetitie

Elk actief mentaal proces waarbij een persoon ernaar streeft informatie in het langetermijngeheugen te coderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

episodic memory

A

episodisch geheugen

Expliciete herinnering aan gebeurtenissen uit het verleden (afleveringen) in het eigen leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

executive functions

A

uitvoerende functies
De processen die betrokken zijn bij het reguleren van de aandacht en bij het bepalen wat te doen met informatie die zojuist is verzameld of uit het langetermijngeheugen is opgehaald.

20
Q

explicit memory

A

expliciet geheugen
De klasse van herinneringen die bewust kan worden opgeroepen en gebruikt om expliciete vragen te beantwoorden over wat men weet of herinnert.

21
Q

iconic memory

A

iconisch geheugen

Zintuiglijk geheugen voor het gezichtsvermogen

22
Q

implicit memory

A

impliciete herinnering

Geheugen dat iemands gedrag of gedachten beïnvloedt, maar zelf niet in het bewustzijn komt.

23
Q

infantile amnesia

A

infantiel geheugenverlies

Het onvermogen om gebeurtenissen uit de kindertijd en vroege kinderjaren te onthouden

24
Q

long-term memory

A

lange termijn geheugen

Informatie die gedurende lange perioden in de geest wordt vastgehouden (vaak gedurende het hele leven)

25
Q

maintenance rehearsal

A

onderhoudsrepetitie
Elk actief mentaal proces waarbij een persoon ernaar streeft informatie gedurende een bepaalde periode in het kortetermijngeheugen vast te houden.

26
Q

memory

A

geheugen
1. Het vermogen van de geest om informatie in de loop van de tijd vast te houden. 2. Informatie die in de loop van de tijd in de geest wordt bewaard.

27
Q

memory stores

A

geheugenopslag
In de cognitieve psychologie, hypothetische constructies die worden opgevat als plaatsen waar informatie in de geest wordt vastgehouden.

28
Q

phonological loop

A

fonologische lus
In de theorie van Baddeley, een onderdeel van het werkgeheugen dat verantwoordelijk is voor het vasthouden van verbale informatie.

29
Q

preattentive processing

A

zorgvuldige verwerking
De analyse, op onbewust niveau, waarbij de geest bepaalt welke prikkels het waard zijn om in het werkgeheugen door te geven

30
Q

priming

A

priming
Het impliciete geheugenproces waarbij een stimulus (de priming-stimulus) een of meer herinneringen activeert (meer terughaalbaar maakt) die al in de geest van een persoon bestaan.

31
Q

procedural memory

A

procedureel geheugen
De klasse van het impliciete geheugen die een persoon in staat stelt om specifieke aangeleerde vaardigheden of gewoontereacties uit te voeren.

32
Q

prospective memory

A

toekomstig geheugen

Denk eraan om in de toekomst iets te doen.

33
Q

retrieval

A

ophalen
Het mentale proces waardoor langetermijnherinneringen in het werkgeheugen worden gebracht, waar ze deel gaan uitmaken van de stroom van gedachten.

34
Q

retrieval cue

A

ophaalcue
Een woord, zin of andere stimulus die iemand helpt een specifiek item informatie uit het langetermijngeheugen op te halen.

35
Q

retrogade amnesia

A

retrograde geheugenverlies

Verlies, als gevolg van letsel aan de hersenen, van langetermijnherinneringen die vóór het letsel waren gevormd.

36
Q

schema

A

schema
De mentale representatie van een concept; de informatie die is opgeslagen in het langetermijngeheugen en waarmee een persoon een groep verschillende gebeurtenissen of items kan identificeren als leden van dezelfde categorie.

37
Q

scripts

A

script
Een verscheidenheid aan schema’s die in het geheugen de tijdelijke organisatie van een categorie gebeurtenissen weergeven (zoals de volgorde van gebeurtenissen op een typisch verjaardagsfeestje)

38
Q

semantic memory

A

semantisch geheugen
Iemands opslagplaats van expliciete algemene kennis, dat wil zeggen kennis die in woorden kan worden uitgedrukt en niet mentaal gebonden is aan specifieke ervaringen in het eigen leven. Semantisch geheugen omvat, maar is niet beperkt tot, iemands kennis van woordbetekenissen.

39
Q

sensory memory

A

sensorisch geheugen
Het geheugenspoor dat de oorspronkelijke informatie in een zintuiglijke stimulus gedurende een korte periode (minder dan 1 seconde voor beelden en tot 3 seconden voor geluiden) na beëindiging van de stimulus bewaart; het wordt ervaren alsof men nog steeds de oorspronkelijke stimulus voelt.

40
Q

short-term memory span

A

korte termijn geheugen
Het aantal uitspreekbare informatie-items (zoals enkele, willekeurig gekozen cijfers) dat een persoon op een bepaald moment in het korte (werk)geheugen kan bewaren

41
Q

short-term store

A

korte termijn winkel
Geheugenopslag die een beperkte hoeveelheid informatie enkele seconden kan bevatten. Cognitieve operaties worden uitgevoerd in de kortetermijnopslag en informatie kan voor onbepaalde tijd worden bewaard in de kortetermijnopslag door middel van operaties zoals repetitie.

42
Q

stroop interference effect

A

Stroop-interferentie-effect
Vernoemd naar J. Ridley Stroop, het effect waardoor een gedrukt kleurenwoord (zoals het woord rood) iemands vermogen verstoort om de kleur van de inkt waarin het woord is gedrukt te noemen als de inktkleur niet hetzelfde is als de kleur bij het woord genoemd.

43
Q

temporal lobe amnesia

A

temporaalkwab amnesie
Het verlies van geheugencapaciteiten dat optreedt als gevolg van schade aan structuren in het limbische systeem die onder de temporale kwab van de hersenschors liggen

44
Q

visuospatial sketchpad

A

visueel-ruimtelijk schetsblok
In de theorie van Baddeley, een onderdeel van het werkgeheugen dat verantwoordelijk is voor het vasthouden van visuele en ruimtelijke informatie

45
Q

working memory

A

werkgeheugen
De geheugenopslag die wordt beschouwd als de belangrijkste werkplek van de geest. Het is onder andere de zetel van het bewuste denken en redeneren.