Chapter 4 Flashcards

1
Q

Action Potentials

A

Actiepotentialen: neurale impulsen; de alles-of-niets elektrische uitbarstingen die beginnen aan het ene uiteinde van het axon van een neuron en langs het axon naar het andere uiteinde bewegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Amygdala

A

Amygdala: een hersenstructuur die deel uitmaakt van het limbisch systeem en met name belangrijk is voor het evalueren van de emotionele en motiverende betekenis van stimuli en het genereren van emotionele reacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Androgen

A

Androgeen: een categorie hormonen, waaronder testosteron, die worden geproduceerd door de teelballen bij mannelijke dieren en die normaal gesproken worden beschouwd als ‘mannelijke hormonen’. Deze hormonen worden ook op lagere niveaus geproduceerd door de bijnieren, zowel bij vrouwen als bij mannen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Arphasia

A

Afasie: elk verlies van taalvaardigheid als gevolg van hersenschade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Association areas

A

Associatiegebieden: gebieden van de hersenschors die input ontvangen van de primaire of secundaire sensorische gebieden voor meer dan één sensorische modaliteit (zoals zien en horen) en die betrokken zijn bij het associëren van deze input met opgeslagen herinneringen, bij de processen van waarneming, denken, en besluitvorming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Autonomic portion of the peripheral motor system

A

Autonoom gedeelte van het perifere motorsysteem: de set motorneuronen die inwerken op viscerale spieren en klieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Axon

A

Axon: een dun, buisvormig verlengstuk van een neuron dat gespecialiseerd is in het overbrengen van neurale impulsen (actiepotentialen) naar andere cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Axon terminal

A

Axon-terminal: een zwelling aan het einde van een axon die is ontworpen om een chemische stof (neurotransmitter) af te geven op een andere neuron-, spiercel of kliercel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Basal ganglia

A

Basale ganglia: de grote massa grijze stof in de hersenen die aan weerszijden van de thalamus liggen; ze zijn vooral belangrijk voor het initiëren en coördineren van opzettelijke bewegingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Brainstem

A

Hersenstam: het primitieve, steelachtige deel van de hersenen dat kan worden gezien als een verlengstuk van het ruggenmerg naar het hoofd; het bestaat uit de medulla, pons en middenhersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Broca’s aphasia

A

Broca’s afasie: een specifiek syndroom van verlies van taalvaardigheid dat optreedt als gevolg van schade in een bepaald deel van de hersenen dat ‘broca’s gebied’ wordt genoemd; het wordt gekenmerkt door telegrafische spraak waarin de betekenis meestal duidelijk is, maar de kleine woorden en woorduitgangen die grammaticale doeleinden dienen, ontbreken; ook wel ‘niet-vloeiende afasie’ genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Cell body

A

Cellichaam: het breedste deel van een neuron, dat de verkoopkern bevat en de andere basismachines die alle cellen gemeen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Cell membrane

A

Celmembraan: de dunne, poreuze buitenste laag van een neuron of andere cel die de intracellulaire vloeistof van de cel scheidt van de extracellulaire vloeistof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Central nervous system

A

Centraal zenuwstelsel: de hersenen en het ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Cerebellum

A

Cerebellum: het relatief grote, opvallende, ingewikkelde deel van de hersenen dat aan de achterkant van de hersenstam is bevestigd; het is vooral belangrijk voor de coördinatie van snelle bewegingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Cerebral Cortex

A

Cerebrale cortex: de buitenste, evolutionair nieuwste en (bij mensen) verreweg het grootste deel van de hersenen; het is deelbaar in twee hemisferen (rechts en links), en elke hemisfeer is deelbaar in vier lobben - de occipitale, temporale, pariëtale en frontale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Corpus callosum

A

Corpus callosum: een enorme bundel axonen die de rechter- en linkerhersenhelft van de hogere delen van de hersenen, inclusief de hersenschors, met elkaar verbindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Cranial nerves

A

Hersenzenuwen: een zenuw die zich rechtstreeks vanuit de hersenen uitstrekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Dendrites

A

Dendrieten: de dunne, buisachtige verlengstukken van een neuron die zich doorgaans herhaaldelijk vertakken in de buurt van het cellichaam van de neuron en die gespecialiseerd zijn in het ontvangen van signalen van andere neuronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Electroencephalogram (EEG)

A

Elektro-encefalogram (EEG): een registratie van de elektrische activiteit van de hersenen die kan worden verkregen door de zwakke elektrische signalen te versterken die worden opgepikt door elektroden op te nemen die op de hoofdhuid van de persoon zijn geplakt. Het wordt meestal beschreven in termen van golfpatronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Encephaization quotient (EQ)

A

Encefalisatiequotiënt (EQ): formule voor het evalueren van de verwachte verhouding tussen hersengewicht en lichaamsgewicht voor dieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Excitatory Synapse

A

Excitatoire synaps: een synaps waarbij de neurotransmitter de kans vergroot dat een actiepotentiaal optreedt, of de snelheid waarmee ze al optreden, verhoogt in het neuron waarop het inwerkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Frontal lobes

A

Frontale lobben: de voorste lobben van de hersenschors, aan de achterkant begrensd door de pariëtale en temporale lobben; de frontale kwabben bevatten het motorische gebied en delen van de verenigingsgebieden die betrokken zijn bij het plannen en oordelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Functional magnetic resonance imaging (fMRI)

A

Functionele magnetische resonantie beeldvorming (fMRI): een methode voor het visueel weergeven van hersenactiviteit die gebaseerd is op het feit dat protonen in bepaalde moleculen kunnen resoneren en radiogolven afgeven die de relatieve hoeveelheden neurale activiteit in elk deel van de hersenen aangeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hippocampus

A

Hippocampus: een structuur in het limbisch systeem van de hersenen die essentieel is voor het coderen van expliciete herinneringen voor langdurige opslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hormones

A

Hormonen: elke chemische stof die van nature door het lichaam in het bloed wordt uitgescheiden en die fysiologische processen in specifieke doelweefsels (zoals de hersenen) kan beïnvloeden en daardoor het gedrag kan beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hypothalamus

A

Hypothalamus: een kleine hersenstructuur die net onder de thalamus ligt, direct verbonden met de hypofyse en met het limbisch systeem, dat vooral belangrijk is voor de regulering van motivatie, emotie en de interne fysiologische omstandigheden van het lichaam.

28
Q

Inhibitory synapse

A

Remmende synaps: een synaps waarbij de neurotransmitter de kans verkleint dat een actiepotentiaal zal optreden, of de snelheid waarmee ze al optreden, vermindert in het neuron waarop het inwerkt

29
Q

Interneurons

A

Interneuronen: een neuron dat volledig in de hersenen of het ruggenmerg bestaat en berichten van de ene set neuronen naar de andere overbrengt

30
Q

Limbic system

A

Limbisch systeem: een onderling verbonden reeks hersenstructuren (inclusief de amygdala en hippocampus) die een circuit vormen rond de thalamus en basale ganglia, onder de hersenschors. Deze structuren zijn vooral belangrijk voor de regulatie van emotie en motivatie en zijn betrokken bij de vorming van langdurige herinneringen

31
Q

Long-term potentiation (LTP)

A

Langetermijnpotentiatie (LTP): een proces waarbij herhaalde activering van synapsen resulteert in versterking van die synapsen

32
Q

Medulla

A

Medulla: het laagste deel van de hersenstam, aan het ene uiteinde begrensd door het ruggenmerg en aan het andere uiteinde door de pons. Het is verantwoordelijk, met de pons, voor het organiseren van reflexen die complexer zijn dan spinale reflexen.

33
Q

Midbrain

A

Middenhersenen: het bovenste deel van de hersenstam, aan het ondereinde begrensd door de pons en aan het boveneinde en door de thalamus, dat neurale centra bevat die basisbewegingspatronen organiseren

34
Q

Mirror neurons

A

Spiegelneuronen: neuronen in de hersenen die actief worden zowel wanneer het individu een bepaalde beweging maakt als wanneer het individu een ander individu diezelfde beweging ziet maken. Aangenomen wordt dat deze neuronen observationeel leren vergemakkelijken.

35
Q

motor neurons

A

motorneuronen: een neuron dat berichten van de hersenen of het ruggenmerg via een zenuw naar een spier of klier transporteert.

36
Q

Myelin sheath

A

Myeline-omhulsel: een omhulsel van vetcellen dat strak rond het axon van sommige neuronen is gewikkeld

37
Q

Nerve

A

Zenuw: een grote bundel met de axonen van veel neuronen. Zenuwen bevinden zich in het perifere zenuwstelsel en verbinden het centrale zenuwstelsel met spieren, klieren en sensorische organen.

38
Q

Neurogenesis

A

Neurogenese: de creatie van nieuwe neuronen waarin neuronale stamcellen zich door mitose delen en repliceren.

39
Q

Neurons

A

Neuronen: afzonderlijke cellen in het zenuwstelsel die gespecialiseerd zijn om informatie snel van de ene plaats naar de andere te vervoeren en / of informatie uit verschillende bronnen te integreren, ook wel ‘zenuwcellen’ genoemd

40
Q

Neuroscience

A

Neurowetenschappen: het onderzoeksspecialisme dat de hersenen bestudeert

41
Q

Neurotransmitter

A

Neurotransmitter: een chemische stof die vrijkomt uit de axonterminal van een neuron, bij een synaps, die de activiteit van een ander neuron, een spiercel of een kliercel beïnvloedt; ook wel zender genoemd

42
Q

Nucleus

A

Nucleus: in neuroanatomie, een cluster van cellichamen van neuronen in het centrale zenuwstelsel (niet te verwarren met de celkern in elke cel)

43
Q

Occipital Lobes

A

Occipitale lobben: de achterste lobben van de hersenschors, vooraan begrensd door de temporale en pariëtale lobben; ze bevatten de visuele gebieden van de hersenen

44
Q

parasympathetic division of the autonomic motor system

A

Parasympathische verdeling van het autonome motorsysteem: de reeks motorneuronen die inwerken op viscerale spieren en klieren en die veel van de regeneratieve groeibevorderende en energiebesparende functies van het lichaam bemiddelen.

45
Q

Parietal lobes

A

Pariëtale lobben: de lobben van de hersenschors die voor de achterhoofdskwabben, boven de slaapkwabben en achter de frontale lobben liggen; ze bevatten de somatosensorische gebieden van de hersenen

46
Q

Pattern generators

A

Patroongeneratoren: netwerken van neuronen die elkaar op een cyclische manier stimuleren en daardoor uitbarstingen van actiepotentialen produceren die in een regelmatig, zich herhalend ritme afnemen en afnemen. Ze helpen om ritmische reeksen van spierbewegingen te beheersen, zoals die betrokken zijn bij wandelen, rennen, vliegen (bij vogels) of zwemmen (bij vissen)

47
Q

Peripheral nervous system

A

Perifeer zenuwstelsel: het geheel van craniale en spinale zenuwen die het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg) verbinden met de sensorische organen, spieren en klieren van het lichaam

48
Q

Pons

A

Pons: het deel van de hersenstam dat aan het onderste uiteinde wordt begrensd door het medulla en het bovenste uiteinde door de middenhersenen en dat samen met het medulla verantwoordelijk is voor het organiseren van reflexen die complexer zijn dan spinale reflexen.

49
Q

Positron emission tomography (PET)

A

Positronemissietomografie (PET): een methode voor het visueel weergeven van hersenactiviteit die is gebaseerd op de opname van een radioactieve vorm van zuurstof in actieve hersengebieden.

50
Q

Prefrontal Cortex

A

Prefrontale cortex: het voorste deel van de frontale kwab van de hersenschors van de hersenen

51
Q

Premotor areas

A

Premotorische gebieden: delen van de hersenschors van de hersenen die direct anterieur aan het motorische gebied liggen. Ze bieden neurale programma’s om georganiseerde bewegingen te produceren

52
Q

Primary motor area

A

Primair motorisch gebied: een gebied in het achterste deel van de frontale kwab van de hersenschors dat direct betrokken is bij de controle van bewegingen van kleine spieren, zoals in de vingers en het stemapparaat

53
Q

Primary sensory areas

A

Primaire sensorische gebieden: gespecialiseerde gebieden van de hersenschors die input ontvangen van sensorische zenuwen en kanalen via de relaiskernen in de thalamus. Ze omvatten het visuele gebied (in de achterhoofdskwab), auditieve gebied (in de temporale kwab) en somatosensorische gebied (in de pariëtale kwab)

54
Q

Resting potential

A

Rustpotentieel: de constante elektrische lading die bestaat over het membraan van een inactief neuron

55
Q

Selective cell death (or apoptosis)

A

Selectieve celdood (of apoptose): vroeg ontwikkelingsproces waarbij neuronen afsterven

56
Q

Sensory neurons

A

Sensorische neuronen: een neuron dat berichten van een sensorisch orgaan via een zenuw naar de hersenen of het ruggenmerg transporteert

57
Q

Somatic portion of the peripheral motor system

A

Somatisch deel van het perifere motorsysteem: neuronen die inwerken op skeletspieren van het perifere motorsysteem

58
Q

Somatosensation

A

Somatosensatie: de reeks zintuigen die afkomstig zijn van het hele lichaam, zoals van de huid, spieren en pezen, in tegenstelling tot die zintuigen die afkomstig zijn van de speciale sensorische organen

59
Q

Spinal nerves

A

Ruggenmergzenuwen: een zenuw die zich rechtstreeks vanuit het ruggenmerg uitstrekt

60
Q

sympathetic devision of the autonomic motor system

A

sympathische afdeling van het autonome motorsysteem: de reeks motorneuronen die inwerken op viscerale spieren en klieren en de mens bemiddelen bij de reacties van het lichaam op stressvolle stimulatie, het lichaam voorbereiden op een mogelijke ‘vecht of vlucht’

61
Q

Synapse

A

Synaps: de functionele verbinding waardoor neurale activiteit in het axon van een neuron de werking van een ander neuron, een spiercel of een kliercel beïnvloedt

62
Q

Temporal lobes

A

Temporale lobben: de lobben van de hersenschors die voor de achterhoofdskwabben en onder de pariëtale en frontale lobben liggen en die de gehoorgebieden van de hersenen bevatten

63
Q

Thalamus

A

Thalamus: de hersenstructuur die direct bovenop de hersenstam zit. het functioneert als een sensorisch relaisstation en verbindt binnenkomende sensorische kanalen met speciale sensorische gebieden van de hersenschors

64
Q

Transcranial magnetic stimulation (TMS)

A

Transcraniële magnetische stimulatie (TMS): een procedure voor het tijdelijk veranderen van het reactievermogen van een gelokaliseerd gebied van de hersenschors door een magnetisch veld over dat hersengebied te creëren.

65
Q

Wernicke’s aphasia

A

Afasie van Wernicke: een specifiek syndroom van verlies van taalvaardigheid dat optreedt als gevolg van schade aan een bepaald deel van de hersenen dat ‘het gebied van Wernicke’ wordt genoemd. Spraak bij een persoon met deze aandoening behoudt doorgaans zijn grammaticale structuur, maar verliest zijn betekenis doordat de spreker geen zinvolle inhoud heeft gegeven woorden (zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden), ook wel vloeiende afasie genoemd