Chapter 7 From DNA to protein: How cells read the genome Flashcards
Alternative splicing
Alternatieve splicing vindt plaats bij eukaryoten waarbij door splicingvariatie van het pre-mRNA verschillende mRNA-moleculen gevormd worden en daardoor verschillende proteïnen ontstaan.
Aminoacyl-tRNA synthetase
Dit is een enzym dat de specifieke aminozuren bindt aan de bijbehorende tRNA’s.
Anticodon
Een anticodon is een regio van tRNA, dat complementair is aan een codon op de streng van het mRNA.
Exon
Het coderende gedeelte van een gen.
Gene
Een onderdeel van chromosomen dat bestaat uit stukken DNA en codeert voor een bepaald eiwit.
Gene expression
Het proces van uiting van bepaalde genen in het fenotype.
General transcription factors
Helpen in eukaryote cellen DNA polymerase met het herkennen van en het binden aan de promotor.
Genetic code
Beschrijft met vier verschillende basen hoe mRNA wordt gelezen om een eiwit te vormen.
Initiator tRNA
Het speciale tRNA-molecuul dat zorgt voor het aminozuur dat de eiwitketen start. In het geval van eukaryoten is dat methionine.
Intron
Het niet coderende gedeelte van gen.
messenger RNA (mRNA)
Een vorm van RNA die als ‘boodschapper’ twee processen met elkaar verbindt: de transcriptie, waarbij een gen overgeschreven wordt tot mRNA, en de translatie, waarbij het mRNA wordt vertaald naar een eiwit.
Polyadenylation
Hierbij wordt een zogenaamde poly-(A)-staart gebonden aan het 3’ eind van eukaryotisch pre-mRNA. Het is een van de posttransciptionele modificaties van eukaryotisch pre-mRNA.
Promoter
De DNA-sequentie waar RNA-polymerase aan bindt. Daarom bepaald de promoter het startpunt van het gen voor het aanmaken van het mRNA.
Protease
Een enzym die de afbraak van eiwitten en andere ketens van aminozuren katalyseert.
Proteasome
Een eiwitcomplex dat als belangrijkste functie heeft andere eiwitten zo nodig af te breken.