Chapter 7 From DNA to protein: How cells read the genome Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Alternative splicing

A

Alternatieve splicing vindt plaats bij eukaryoten waarbij door splicingvariatie van het pre-mRNA verschillende mRNA-moleculen gevormd worden en daardoor verschillende proteïnen ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aminoacyl-tRNA synthetase

A

Dit is een enzym dat de specifieke aminozuren bindt aan de bijbehorende tRNA’s.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Anticodon

A

Een anticodon is een regio van tRNA, dat complementair is aan een codon op de streng van het mRNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Exon

A

Het coderende gedeelte van een gen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gene

A

Een onderdeel van chromosomen dat bestaat uit stukken DNA en codeert voor een bepaald eiwit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gene expression

A

Het proces van uiting van bepaalde genen in het fenotype.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

General transcription factors

A

Helpen in eukaryote cellen DNA polymerase met het herkennen van en het binden aan de promotor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Genetic code

A

Beschrijft met vier verschillende basen hoe mRNA wordt gelezen om een eiwit te vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Initiator tRNA

A

Het speciale tRNA-molecuul dat zorgt voor het aminozuur dat de eiwitketen start. In het geval van eukaryoten is dat methionine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Intron

A

Het niet coderende gedeelte van gen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

messenger RNA (mRNA)

A

Een vorm van RNA die als ‘boodschapper’ twee processen met elkaar verbindt: de transcriptie, waarbij een gen overgeschreven wordt tot mRNA, en de translatie, waarbij het mRNA wordt vertaald naar een eiwit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Polyadenylation

A

Hierbij wordt een zogenaamde poly-(A)-staart gebonden aan het 3’ eind van eukaryotisch pre-mRNA. Het is een van de posttransciptionele modificaties van eukaryotisch pre-mRNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Promoter

A

De DNA-sequentie waar RNA-polymerase aan bindt. Daarom bepaald de promoter het startpunt van het gen voor het aanmaken van het mRNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Protease

A

Een enzym die de afbraak van eiwitten en andere ketens van aminozuren katalyseert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Proteasome

A

Een eiwitcomplex dat als belangrijkste functie heeft andere eiwitten zo nodig af te breken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Reading frame

A

Een manier om de volgorde van nucleotiden in een DNA- of RNA-molecuul op te delen in opeenvolgende, niet-overlappende triplets.

17
Q

Ribosomal RNA (rRNA)

A

Een onderdeel van het ribosoom, en heeft als functie het katalyseren van de reactie die de eiwitketen verlengt.

18
Q

Ribosome

A

Een moleculair complex van eiwitten en ribosomaal RNA (rRNA) dat de centrale plaats vormt van eiwitsynthese. Hierin worden aminozuren in een keten aan elkaar verbonden in een volgorde die wordt bepaald door het mRNA.

19
Q

Ribozyme

A

Een RNA-molecuul dat een katalytische rol speelt in een biochemische reactie. Dat betekent dat het wel gebruikt maar niet verbruikt wordt in de reactie. Net als enzymatische eiwitten zijn ribozymen heel specifiek. In tegenstelling tot de meeste andere enzymen is een ribozym echter geen eiwit, maar een streng RNA.

20
Q

RNA

A

Ribonucleïnezuur. RNA lijkt qua chemische structuur sterk op DNA, en net als DNA is RNA opgebouwd uit een lange keten van nucleotiden. RNA is echter enkelstrengs en DNA dubbelstrengs. RNA speelt een belangrijke rol in het coderen, overbrengen, reguleren, interpreteren en tot expressie brengen van genen.

21
Q

RNA capping

A

Een proces waarbij een 5’ cap wordt aangebracht aan het pre-mRNA zodat de stabiliteit van het mRNA verhoogt en het geëxporteerd kan worden vanuit de nucleus naar het cytoplasma.

22
Q

RNA polymerase

A

Een enzym dat de DNA-helix ontwindt en tegelijkertijd nieuwe nucleotiden aan de template streng bindt.

23
Q

RNA processing

A

Het proces van pre-mRNA tot mRNA. Hieronder valt RNA capping, polyadenylation en RNA splicing.

24
Q

RNA splicing

A

Een proces waarbij de introns uit het pre-mRNA worden geknipt en de exons aan elkaar geplakt worden.

25
Q

Spliceosome

A

Een ingewikkelde machine, die een rol speelt bij de eukaryotische genexpressie met betrekking tot het knippen van de introns uit het pre-mRNA en het aan elkaar plakken van de exons en zo het mRNA vormt.

26
Q

Transcription

A

Het proces waarbij de nucleotidevolgorde van een stuk DNA wordt overgeschreven naar mRNA.

27
Q

Transfer RNA (tRNA)

A

Het RNA dat tijdens de translatie de genetische informatie in het mRNA vertaalt naar aminozuren.

28
Q

Translation

A

Het proces waarbij de eiwitcoderende sequentie van een mRNA-molecuul gebruikt wordt voor de synthese van een eiwit. De volgorde van nucleotiden, opgeslagen in een mRNA-streng, wordt tijdens de translatie vertaald naar een volgorde van aminozuren.

29
Q

Translation initiator factor

A

Eiwitten die binden aan de kleine subeenheid van het ribosoom tijdens de initiatie van translatie.