chapter 0.6 Flashcards

de kleuter

1
Q

fysieke ontwikkeling van kleuter

A

De fijne en grove motoriek worden in de kleutertijd altijd maar beter: de bewegingen worden vloeiender
dan bij peuters. De kleuter leert springen, zwemmen of een bal vangen. Een kleuter van 5 jaar kan tijdens
het rennen plots stoppen of omkeren, wat een peuter nog niet goed lukt. De kleuter krijgt meer controle
over het evenwicht. Dat helpt hem bij het fietsen en op één been staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke tips zijn er om de motoriek te stimuleren?

A
  • Geef je kind voldoende ruimte en geschikte materialen.
  • Leer het kind zelf risico’s inschatten.
  • Zorg voor een omgeving die de beweging stimuleert
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Individu

A

: heeft het kind sportief talent, heeft het een lichamelijke beperking …?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Microsysteem

A

zijn de ouders sportief of niet, is er thuis een tuin, biedt de school
sportactiviteiten aan, krijgt het kind veel schermtijd van zijn ouders …?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Mesosysteem

A

maken de ouders gebruik van het aanbod van de school, maakt de school
het aantrekkelijk om te voet of met de fiets naar school te komen …?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Exosysteem

A

is er een sportterrein, zwembad of speeltuin in de buurt? Is het gevaarlijk en
druk in de buurt, of kan het kind buiten spelen …?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Macrosysteem

A

maakt sport en bewegen deel uit van de cultuur, krijgen ook meisjes de
kans om te sporten …?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cognitieve ontwikkeling

A

Halverwege de peuterperiode begint volgens Piaget de preoperationele fase. Die duurt tot het einde van
de kleutertijd. In die fase leert het kind symbolen te gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kenmerken van het denken van kleuters

A
  • fantasie
    Ze spelen vaak een doe-alsofspel
    -Waarom-vragen
    Ze houden veel van sprookjesachtige verhalen, met kabouters, feeën, draken …
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Intuïtief denken

A

Echt logisch en gestructureerd denken doet de kleuter nog niet. Piaget heeft het in deze fase over
intuïtief denken. Het kind gaat af op zijn gevoel en op wat het ziet, niet op logisch redeneren. Daardoor
leggen kleuters soms onlogische verbanden: ‘als ik mijn pyjama aandoe, wordt het donker’ of ‘witte
koeien geven witte melk, bruine koeien chocomelk’
Dat uit zich in het magisch denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Groei van de cognitieve vaardigheden

A

Er is vooruitgang in de cognitieve vaardigheden.
Op de kleuterschool en thuis oefenen kleuters spelenderwijs hun denkvermogen, taal en geheugen.
De waarneming wordt preciezer. Ze leren kleine verschillen herkennen, zoals het verschil tussen b en d.
Dat is belangrijk om te leren lezen in de lagere school.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Socio-emotionele ontwikkeling

A

vriendjes leren maken en spelen
Kleuters ontwikkelen geleidelijk aan meer sociale vaardigheden. Ze leren bijvoorbeeld hun beurt af te
wachten, speelgoed te delen, beleefd te zijn en ruzies op te lossen.
Voorbeeldgedrag van de ouders en van oudere kinderen speelt daarbij een erg grote rol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly