chapitre 3 vocabulaire 5 Flashcards
1
Q
la roue arriere
A
het achterwiel
2
Q
le mecaniciens
A
de monteur
3
Q
certainement
A
zeker
4
Q
la sonnerie
A
het gerinkel
5
Q
J’en ai assez
A
ik heb er genoeg van
6
Q
ils vivent
A
ze wonen
7
Q
een probleem
A
un probleme
8
Q
niet meer
A
ne … plus
9
Q
precies
A
exactement
10
Q
verliefd worden
A
tomber amoureux ,-se
11
Q
overdrijven
A
exagerer
12
Q
niet slecht
A
pas mal