Ch3-6 Flashcards
1
Q
Mélanger
A
Vermengen
2
Q
La salive
A
Het speeksel
3
Q
La langue
A
De tong
4
Q
Les papilles gustatives
A
De smaakpapil
5
Q
Le nerf
A
De zenuw
6
Q
Le signal
A
Het signaal
7
Q
Le cerveau
A
De hersenen
8
Q
La bouche
A
De mond
9
Q
Le nez
A
De neus
10
Q
L’odorat
A
De reuk
11
Q
Désirer
A
Lusten
12
Q
Le Remplaçant
A
De vervanger
13
Q
Remplacer
A
Vervangen
14
Q
La sauterelle
A
De sprinkhaan
15
Q
Le poids
A
Het gewicht
16
Q
Se développer
A
Uit groeien tot
17
Q
L’adulte
A
De volwassene
18
Q
Adulte
A
Volwassen
19
Q
Par contre
A
Daarentegen
20
Q
Prêt à faire quelque chose
A
Bereid zijn iets te doen
21
Q
Convaincu de
A
Overtuigd zijn van
22
Q
Un expert
A
De deskundige
23
Q
Affirmer
A
Beweren
24
Q
Étrange
A
Raar
25
Le menu
Het menu
26
Se trouver au menu
Op het menu staan
27
(In)conscient
(On)bewust
28
Être conscient de
Zich bewust zijn van
29
Certes
Weliswaar
30
La larve
De l’arf
31
Apprécier
Waarderen
32
Cru
Rauw
33
L’écrevisse/homard/cancer
De kreeft
34
La friandise
De lekkernij
35
(In)habituel
(On)gebruikelijk
36
Abuser
Misbuiten
37
L’espèce
De soort
38
Le poison
Het gif
39
Empoisonné
Giftig
40
Au lieu de
In de plaats van
41
La transmission
De overdracht
42
Transmettre
Overdragen
43
Le virus
Het virus
44
Arriver à quelqu’un
Iemand overkomen
45
La nourriture des animaux
Het voer
46
Produire /rapporter
Opleveren
47
La viande de bœuf
Het rundvlees
48
L’émission (≠tv)
De uitstoot
49
Émettre
Uitstoten
50
Nourrissant
Voedzaam
51
Une portion
De portie
52
Les tropiques
De tropen
53
L’échelle
De schaal
54
A grande échelle
Op grote schaal
55
Il s’agit de
Gaan om
56
Parler de
Gaan over
