cellen + weefsels Flashcards

1
Q

belangrijkste processen die tot ziekte leiden

A
  • Metabolische afwijkingen (bijvoorbeeld DiabetesM)
  • Abnormale immunologische mechanismen
  • Genetische afwijkingen (overerfbaar)
  • Trombose, embolie en trombose en infarcering
  • Ontsteking (-itis itis; trauma / infectie) ; trauma / infectie)
  • Tumoren
  • Degeneratie (slijtage)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoe werkt een regulatiesysteem?

A

het systeem bestaat uit een detector, een controle centrum en een effector. Regulatie is een dynamisch proces Het controlecentrum bevat de waarden waarbinnen de variabele factor moet worden
gehandhaafd. De detector stuurt bericht naar het controlecentrum. Indien nodig, reageert het
controlecentrum door wijziging van de opdrachten die het zendt naar de effector.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

noem 3 soorten bloedcellen

A
1 Erytrocyten (rode bloedcellen) vervoeren zuurstof en, in mindere mate, koolstofdioxide,
tussen longen en lichaamscellen.
2 Leukocyten (witte bloedcellen) hebben als hoofdtaak het lichaam te beschermen tegen infectie en andere xenobiotica (een stof die in een organisme gevonden wordt, maar onder gewone omstandigheden niet door dat organisme wordt gemaakt of waarvan niet verwacht wordt dat de stof aanwezig is in dat organisme). Leukocyten zijn groter en minder talrijk dan erytrocyten.
3 Trombocyten (bloedplaatjes) zijn kleine cellen, eigenlijk cel fragmenten, die van essentieel
belang zijn bij de bloedstolling.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat heeft selectieve permeabiliteit te maken met homeostase?

A

homeostase is het in evenwicht houden van alle functies in het lichaam (zoals
temperatuur, zuurgraad, bloeddruk en ademhaling) en het vermogen van het lichaam dit
evenwicht te behouden, ondanks omgevingsinvloeden. Door middel van sel permeabiliteit kan het cel(plasma) membraan controleren welke stoffen in
en uit de cel gaan en bijgevolg de samenstelling van de interne omgeving reguleren. Vele
kleine deeltjes zoals water, kunnen vrij door de membraan heen passeren, andere grotere
deeltjes niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is een iatrogene aandoening

A

als gevolg van een medische behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

geef vb van opname stoffen en afval uit lichaam

A

inname zuurstof en voedingsstoffen. Afvalstoffen koolstofdioxide, urine en feces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn functies vd celonderdelen: Endoplasmatisch Reticulum, Ribosomen, Lysosomen, Golgi-Apparaat, Nucleus, Mitochondrien, Cytoskelet en Celmembraan

A

Endoplasmatisch Reticulum > bewerkt eiwitten van ribosomen zodat deze cel uitkunnen + ER maakt hormonen vetten en zorgt voor ontgifting geneesmiddelen
Glad ER > maakt lipiden + steroidhormonen
Ribosomen > maakt aan de hand van RNA eiwitten uit aminozuren
Lysosomen > bevat enzymen die zorgen voor afbraak afvalstoffen
Golgi-Apparaat >hier worden eiwitten ingepakt in blaasjes en opgeslagen
Nucleus > genetisch materiaal
Mitochondrien > verbranding, vormt ATP
Cytoskelet > netwerk van eiwitvezels, celuitstulpingen
Celmembraan > 2 lagen lagen vetachtige stoffen, geeft vorm aan cel, zorgt voor scheiding Intra en Extra CVloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke 4 holtes zijn er welke organen liggen erin?

A
  • schedel ; hersenen
  • borstholte ; trachea, bronchi, longen, hart, grote vaten, oesophagus
  • buikholte ; maag, dunne darm, colon (dikke darm), lever, galblaas, pancreas, milt, bijnieren
  • bekkenholte ; deel dunne darm en deel colon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

beschrijf verschil osmose en diffusie en welke soort actief en passief transport er gebruik van wordt gemaakt

A

diffusie; stoffen verplaatsen zich passief van plek met hoge concentratie naar een plek met lage concentratie langs de gradient
osmose; stoffen verplaatsen zich passief door een semipermeable wand, de celmembraan. Bestaat uit fosfolipiden met een kop en een staart. Vloeistof kan er doorheen maar bepaalde stoffen niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

beschrijf 4 soorten weefsel en hun eigenschappen

A

1 epitheel > bedekt lichaam en bekleedt lichaamsholten, holle organen en kanalen en afvoerbuizen en klieren. Cellen dicht op elkaar.
2 bindweefsel > ruimst aanwezig, meer matrix (intercellulaire substantie) dan epitheel
3 spierweefsel > kan samentrekken en ontspannen
4 membranen > bladen van epitheel en steunweefsel dienend als bekleding voor interne holten en structuren (bv slijmvlies)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

beschrijf samenstelling van extracellulaire vloeistof

A

alle vloeistoffen buiten de cel bestaan voornamelijk uit bloed, plasma, lymfe en cerebrospinale vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

beschrijf samenstelling van intracellulaire vloeistof

A

vloeistoffen in de cel worden grotendeels gereguleerd door cellen zelf door actief en passief transport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

beschrijf waar de schildklier zit en welke functie deze heeft

A

De schildklier (endocriene klier) zit in de hals en produceert hormonen T3 en T4. Deze hebben een stimulerende invloed op de stofwisseling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

beschrijf actief transport en geef voorbeelden

A

transport van stoffen tegen hun concentratiegradient in . Dus van laag naar hogere concentratie, aangedreven door chemische energie ATP. Natrium Kalium pomp en Bulktransport.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

noem 4 onderdelen van het been in latijn

A

femur bovenbeen
patella knieschijf
tibia scheenbeen
fibula kuitbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

verschil glad en ruw ER

A

glad ER maakt lipiden + steroidhormonen, betrokken bij ontgifting geneesmiddelen en membranen te repareren
ruw ER is beslagen met ribosomen waar eiwitten worden gemaakt die buiten cel worden geexporteerd; enzymen en hormonen door exocytose cel verlaten

17
Q

geef 4 voorbeelden van processen die door homeostase gelijk worden gehouden ih lichaam

A

temperatuur, zuurgraad, bloeddruk en ademhaling

18
Q

functies vd lever

A
  • productie gal (galvloeistof zorgt in de dunne darm voor een goede afbraak van de vetten)
  • gal voor opslag in galblaas
  • productie cholesterol en eiwitten voor hemoglobine
  • opslag glycogeen (brandstof)
19
Q

cytosol

A

waterige vloeistof in het celmembraan waarin de organellen zich bevinden

20
Q

4 fasen van mitose

A

profase
metafase
anafase
telofase

21
Q

wat zijn pathogenen

A

micro-organismen die ziekten veroorzaken