Caput 4 Flashcards
legatus
legati m.
de gezant; de onderbevelhebber
ludus
ludi m.
1)het spel 2)de school
populus
populi m.
het volk
Ndl. populair, de populatie
imperator
impertor-is m.
De opperbevelhebber
Lat. imperare
sol
sol-is m.
de zon
Fr. Le soleil
legio
legion-is v.
het legioen
pax
pac-is v
de vrede
Fr. la paix
Eng. the peace
ius
iur-is o.
het recht
Lat. iustus-a, -um
Lat. iudex
munus
muner-is o.
de taak
nudus
-a, -um
naakt; beroofd van
Ndl. de nudist
excitare
excito I
(op) wekken
imperare
impero I
bevelen ; opeisen
Lat. imperator
Ndl. De imperatief
mandare
mando I
toevertrouwen; opdragen
portare
porto I
dragen
Fr. porter
solere
soleo II
gewoon zijn
vincire
vincio IV
vastbinden; boeien
fere
(Bijwoord)
meestal; bijna
ubi
(Voegwoord )
toen;wanneer
puer
pueri m.
de jongen
liberi
liberorum m. Mv
de kinderen
vir
viri m.
de man
ager
agri m.
het veld
Ndl. de akker
liber
libera, liberum
vrij
Fr. libre
miser
misera, miserum
Droevig, ellendig triestig
Ndl. de miserie
aeger
aegra, aegrum
ziek
niger
nigra, nigrum
zwart
pulcher
pulchra, pulchrum
mooi
sacer
sacra, sacrum
heilig, gewijd
Ndl. het sacrament
noster
nostra, nostrum bez vnw
Ons; onze
Lat. nos
vester
vestra, vestrum bez vnw
jullie
Lat. vos
cibus
cibi m.
het voedsel