Capítulo 5 S-N Flashcards
Despertarse (ie)
Wakker worden
Levantarse
Opstaan
Ducharse
Douchen
Aburrirse
Zich vervelen
Divertirse (ie)
Zich vermaken
Vestirse (i)
Zich aankleden
Ponerse
Aantrekken
llamarse
Heten
Acostarse (ue)
Naar bed gaan
Tener ganas de
Zin hebben in
Hacer los deberes
Huiswerk maken
Darse prisa
Opschieten
Un montón
Een hoop
Dejar
Lenen
Dar igual
Niet uitmaken
Ni siquiera
Zelfs niet
El armario
De kast
La vida diaria
Het dagelijks leven
El gimnasio
De sportschool
El jersey
De trui
Pesado/-a
Vervelend
Soleado/-a
Zonnig
Enamorado/-a
Verliefd
Desafortunademente
Jammer genoeg
Desayunar
Ontbijten
Cenar
Eten (avond)
llegar
Aankomen
Charlar
Klestsen
Ir al colegio
Naar school gaan
Salir
Uitgaan
Dormir
Slapen
Conocer
(Leren) kennen
Contar
Vertellen
El intercambio
De uitwisseling
La maleta
De koffer
El dinero
Het geld
El pan integral
Het bruinbrood
La bici
De fiets