Capítulo 4 S-N Flashcards
La aventura
Het avontuur
El desfile
De optocht
La barbacoa
De barbecue
Escaparse
Ontsnappen
Nadar
Zwemmen
El/la novio/-a
De vaste vriend(in)
Simpático/-a
Sympathiek
Invitado/-a
Uitgenodigd
Castaño/-a
Kastanjebruin
Timido/-a
Verlegen
Espontáneo/-a
Spontaan
Inteligente
Slim
Sincero/-a
Eerlijk
¿Hasta cuándo?
Tot wanneer?
¡Qué aburrido!
Wat saai!
¡Qué pena!
Wat jammer!
Desde hace
Sinds
También
Ook
Tampoco
Ook niet
Un poco
Een beetje
Regular
Cadeau geven
La mascota
Het huisdier
El gato
De poes
El perro
De hond
El conejo
Het konijn
El pez
De vis
El ratón
De muis
La gallina
De kip
El caballo
Het paard
El tigre
De tijger
El elefante
De olifant
El león
De leeuw
El oso
De beer
El loro
De papegaai
El mono
De aap
La serpiente
De slang
El pájaro
De vogel
El burro
De ezel
Volar (ue)
Vliegen
Medir (i)
Meten
La altura
De hoogte
Las alas
De vleugels
Cerca
Dichtbij
Lejos
Ver weg
Ruidoso/-a
Rumoerig
Peligroso/-a
Gevaarlijk
Gritar
Gillen
Más o menos
Ongeveer
Entre
Tussen
La agencia de viajes
Het reisbureau
El lugar de interés
De bezienswaardigheid
La atracción
De attractie
El billete
Het toegansbewijs
La excursión
De excursie
El/la guía
De reisleider
El cibercafé
Het internetcafé
El fin de semana
Het weekend
El cine
De bioscoop
La plaza
Het plein
La fiesta
Het feest
El lugar
De plaats
La llamada
Het telefoontje
El camino
Het pad
El hostal
Het hostel
La naturaleza
De natuur
El desierto
De woestijn
El lago
Het meer
El barco
De boot
La isla
Het eiland
Repetir (i)
Herhalen
Reír (i) /réirse
Lachen
Elegir (i)
Kiezen
Volver (ue)
Teruggaan
Quedarse
Blijven
Actuar
Optreden
Caminar
Wandelen
Chatear
Chatten
Sacar fotos
Foto’s maken
Maravilloso/-a
Prachtig
Pesado/-a
Vervelend
Increíble
Ongelooflijk
La línea
De lijn
El avión
Het vliegtuig
