C 1 - Waarom Assessment? - H1+11 Flashcards

1
Q

Uit welke 3 stappen bestaat het assessmentproces?

A
  1. Test
  2. Measurement
  3. Assessment
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een test?

A

= een instrument/procedure waarbij een “monster” wordt genomen van het gedrag van een individu -> deze wordt gemeten ->geëvalueerd -> en gescoord met gestandaardiseerde procedures

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een ‘gestandaardiseerde test’?

A

= een test die op een standaard manier wordt afgenomen en geïnterpreteerd –> zodat testcondities voor iedereen hetzelfde zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is measurement?

A

= een set regels om nummers toe te kennen aan objecten/kenmerken/gedragingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is assessment?

A

= een systematische procedure om informatie te verzamelen voor het trekken van conclusies over kenmerken van personen of objecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is betrouwbaarheid?

A

= de stabiliteit/consistentie/nauwkeurigheid van tests
= de mate waarin tests vrij zijn van meetfouten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is validiteit?

A

= meten de testscores wat ze beogen te meten?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een ‘Maximum Performance Test’?

A

= de tests die de hoogst mogelijke prestatie van iemand meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke Maximum performance tests zijn er? (4)

A
  1. Achievement tests
  2. Aptitude tests
  3. Objectieve tests
  4. Subjectieve tests
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat meet een ‘Achievement test’?

A

= meten kennis en vaardigheden in een specifiek gebied na instructie (bijvoorbeeld een rekentoets)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat meet een ‘aptitude test’?

A

= meten cognitieve vaardigheden opgebouwd uit levenservaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat meet een ‘objectieve test’?

A

= tests waarbij objectief nakijken mogelijk is (meerkeuze vragen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat meet een ‘subjectieve test’?

A

= tests waarbij subjectiviteit in het nakijken mogelijk is (open vragen, essays)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn ‘Typical response tests’?

A

= tests die typisch gedrag en kenmerken van een individu meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke Typical Response Tests zijn er? (5)

A
  1. Objectieve persoonlijkheidstests
  2. Projectieve persoonlijkheidstests
  3. Zelfrapportage vragenlijsten
  4. Interview
  5. Directe observatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een ‘Objectieve persoonlijkheidstest’?

A

= gebruiken meerdere items met vaste antwoordcategorieën (niet beïnvloed door de beoordelaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een ‘Projectieve persoonlijkheidstest’?

A

= gebruiken materiaal zoals inkttekeningen –> lokken verschillende responsen uit –> vaak subjectieve scoring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke 2 soorten zelfrapportage vragenlijsten zijn er?

A
  • Omnibus = brede range van sumptomen en gedragingen screenen
  • Domeinspecifiek = diepgaand
19
Q

Op welke 2 manieren kan je scoren?

A
  1. Norm-referenced scores (prestatie vergelijken met anderen)
  2. Criterion-referenced scores (prestatie vergelijken met specifiek niveau)
20
Q

Wat zijn 10 basisassumpties van psychologische tests?

A
  1. Een bepaald psychologisch construct bestaat
  2. Psychologische constructen kunnen gemeten worden
  3. Hoewel we constructen kunnen meten, is meting nooit perfect
  4. Er zijn verschillende manieren om een bepaald construct te meten
  5. Alle assessment procedures hebben hun eigen sterke en zwakke punten
  6. Het assessment proces zou verschillende bronnen van informatie moeten bevatten
  7. Prestatie op een test kan worden gegeneraliseerd naar gedrag buiten de test
  8. Assessment kan informatie bieden die helpt om betere professionele beslissingen te maken
  9. Assessment kan op een eerlijke manier gebeuren
  10. Individuen en de maatschappij kunnen profiteren van testen en assessment.
21
Q

Waarom gebruiken we tests? (3)

A
  • Mensen zijn niet goed in het objectief beoordelen van anderen
  • Andere testprocedures zijn vaak subjectief
  • Objectieve tests kunnen bias verminderen
22
Q

Wie zijn betrokken bij het assessmentproces? (3)

A
  • ontwikkelaars
  • gebruikers
  • testpersonen
23
Q

Wat doet Computerized Adaptive Testing (CAT)?

A

Past de moeilijkheidsgraad van de tests automatisch aan

24
Q

Wat is ‘differentiaaldiagnose’?

A

Het testen van verschillende hypotheses. Moeten verschillende hypotheses die naast elkaar bestaan ook allemaal los getest worden?

25
Q

Wat is gedragsassessment?

A

Nadruk op wat een persoon DOET, richten op typische gedragingen die iets zeggen over een persoon

26
Q

Wat zijn response sets?

A

= antwoorden die geen goede afspiegeling geven van werkelijke kenmerken (positiever voor doen dan werkelijk)

27
Q

Waar zorgen response sets voor?

A

response sets verminderen de validiteit door construct-irrelevante fouten

28
Q

Wat is verplicht om te testen op scholen?

A

Individuals with Disabilities Education Improvement Act = leerlingen testen op emotionele problemen (SO?)

29
Q

Wat zijn 6 stappen in gedragsinterviews?

A
  1. Het probleem identificeren en definiëren in gedragstermen
  2. Omgevingsfactoren identificeren die het gedrag versterken
  3. Plan ontwikkelen om omgeving en beloningen te veranderen
  4. Plan uitvoeren
  5. Uitkomst van de interventie evalueren
  6. Plan aanpassen op basis van evaluatie
30
Q

Waar staat BASC voor?

A

Behavior Assessment System for Children

31
Q

Waar staat ASEBA voor en wat is het?

A

Achenbach System of Empirically Based Assessment = een ander systeem voor gedragsbeoordeling

32
Q

Welke 3 hoofdcategorieën heeft ASEBA?

A
  1. Totale problemen (alle gedrags- en emotionele problemen samen)
  2. Externaliserend gedrag
  3. Internaliserend gedrag
33
Q

Wat is categorische benadering?

A

= mensen plaatsen in hokjes

34
Q

Wat is dimensionele benadering?

A

= spectrum = de mate waarin mensen een probleem hebben

35
Q

Wat is ‘time sampling’?

A

aanwezigheid van gedrag tijdens een interval

36
Q

Wat is ‘event sampling’?

A

frequentie van specifiek gedrag turven

37
Q

Wat voor soorten vragen zijn er? (6)

A
  1. Verhelderend (hoe ziet de situatie eruit?)
  2. Onderkennend (is er sprake van …?)
  3. Verklarend (hoe komt het dat …?)
  4. Veranderingsgericht (als we … doen, gebeurt dan …?)
  5. Adviesgericht
  6. Evaluerend (wat is het effect geweest van …?)
38
Q

Welke variaties zijn er op de empirische cyclus? (4)

A
  1. Procesmodel diagnostiek
  2. Regulatieve cyclus
  3. Diagnostische cyclus
  4. Handelingsgerichte diagnostiek (wordt nu niet meer gebruikt, er wordt nu ook naar het systeem gekeken)

Basis van deze systemen is bij al deze systemen hetzelfde

39
Q

Waarom is een probleem niet hetzelfde als een classificatie?

A

Dat er een probleem is, wil niet zeggen dat het hulpvol is om een classificatie eraan
te hangen, want soms is dit geen antwoord en brengt het nadelen.

40
Q

Is een classificatie hetzelfde als een verklaring?

A

Nee, een classificatie verklaart helemaal niks (onderliggende oorzaak weet je hiermee nog niet)

41
Q

Wat is multi-method?

A

gebruik van verschillende methodes

42
Q

Wat is multi-modal?

A

gebruik van meerdere informatiebronnen (bijv. de ouders, professionals en het kind zelf) (bijv. bij ASEBA)

43
Q

Wat zijn nog 2 andere manieren van testen?

A
  • Continuous performance tests = aandacht en EFcontrole meten
  • Psychofysiologische assessments = fysieke veranderingen tijdens een gebeurtenis meten (bijv. leugendetector)