burgers en stoommachines Flashcards

1
Q

Je kunt omschrijven wat de industriële Revolutie inhoudt

A

de overgang van nijverheid naar door massaproductie in fabrieken met door stroom aangedreven machines. Met daarbij samenhangende verstedelijking en een transport revolutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Je kunt drie oorzaken van de industrialisatie van de textielnijverheid beschrijven

A
  1. bevolking gaat groeien door verbeteringen in de landbouw
  2. aantal fabriken neemt toe door vraag naar katoenen kleding
  3. kooplieden leenden ondernemers geld om fabrieken op te zetten
  4. door mechanisatie in de landbouw werdne boeren werkloos, die konden als arbeiders in de fabriek werken
  5. James Watt laste de stoompomp zo aan dat hij door spin en weefmachines gebruikt kan worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

je kunt drie gevolgen noemen van de industriële revolutie herkennen en omschrijven

A
  1. de meeste mensen werken in de industrie
  2. er ontstaat massaproductie
  3. er ontstonden grote steden, waar arbeiders vlakbij woonden
  4. de bevolking groeide heel snel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat ontstond er eind 18e eeuw

A

de eerste fabrieken in Engeland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

fabrieken

A

bedrijf waar op grote schaal met machines producten worden gemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

huisnijverheid

A

werk dat mensen thuis voor een ondernemer doen om wat extra geld te verdienen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat gingen mensen in op het plattland doen voor huisnijverheid

A

in de winter wollen stoffen vaardigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waar kwam rond 1700 vraag naar

A

katoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waar haalden kooplieden katoen vandaan

A

uit de kolonies in Amerika en Azië naar Engeland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wie konden de vraag naar katoen niet bijhouden en waarom niet

A

de spinners en wevers, zij werkten nog met eenvoudige spinnewielen en weefgetouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat ontworpen uitvinders en waarom

A

ze ontworpen spinmachines die honderden draden teglijk konden spinnen, waardoor je sneller katoen kon maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waar zetten de ondernemers de nieuwe machines neer en waarom

A

in grote gebouwen, dichtbij snelstromende rivieren, de snel stromende rivieren leverde aandrijfkracht om de machines te laten draaien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wanneer begon de engelse bevolking te groeien en hoe kan dat

A

in de 18e eeuw, door verbetering van de landbouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe kan het dat het aantal fabrieken toe nam

A

door de vraag naar katoenen kleding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waarom hielpen rijke landeigenaren en kooplieden onderemers door hun geld uit te lenen

A

om nieuwe fabrieken te bouwen en machines aan te schaffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waar gingen werkloze boeren heen

A

naar de industriegebieden om werk te zoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat ontwierp een uitvinder rond 1700

A

een stoommachine waarmee je water uit de steenkoolmijnen kon pompen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wie verbeterde de oude stoommachine

A

James Watt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

industriële revolutie

A

grote verandering in West-Europa door de komst van fabrieken en nieuwe vervoermiddelen aan het eind van de 18e en in de 19e eeuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

hoe kan het dat er weinig bossen in Engeland over zijn

A

door de bevolkingsgroei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

welke voorraden had Engeland

A

steenkool en zijererts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

waarvoor was steenkool

A

het verwarmde huizen en let de stoommachines werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

waarvoor was ijzererts

A

machines, spoorwegen en bruggen werden gemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

tussen 1750 en 1850 verandere engeland van een landbouw-stedelijke samenleving naar

A

industriële samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
wat was er nieuw in de industriële samenleving
landbouw was niet het belangrijkste middel van bestaan steeds meer mensen vonden werk in fabrieken huisnijverheid werd massaproductie
26
massaproductie
met machines grote hoeveelheden van dezelfde producten maken
27
wat is het verschil tussen huisnijverheid en industrie in fabrieken
in de huisnijverheid werken arbeiders in werkplaatsen met eenvoudige werktuigen aan de productie. in de industrie werken arbeiders met grote machines die door water of stoom aangedreven worden
28
door welke verandering konden spinners en wevers de vraag naar textiel in Engeland na 1700 niet meer bijhouden
er kwam vraag naar kleding van katoen
29
welk gevolg had de ontwikkeling van nieuwe machines voor de manier van textielproductie
de nieuwe machines konden niet langer thuis staan, waren erg duur en moesten langs snelstromend water staan
30
omschrijf 4 oorzaken voor de industrialisatie in GB
1. de bvolking gaat groeien door betere landbouw 2. aantal fabrieken neemt toe door vraag naar katoenen kleding 3. kooplieden leenden ondernemers geld om fabrieken op te zetten 4. door de mechanisatie in de landbouw werden boeren werkloos, die konden als arbeiders in de fabriek werken
31
een gevolg van de industriële revolutie was het ontstaan van een industriële samenleving. Noem daar drie kenmerken van
1. de meeste mensen werken in de industrie 2. er ontstaat massaproductie 3, er onstonden grote steden, waar arbeiders vlakbij fabrieken woonden
32
een ander gevolg was een transportrevolutie. Geef daar twee voorbeelden van
1. enorme uitbreiding van kanalen, stoomtreinen, stoomschip | 2. veel snellere verbindingen
33
je kunt de slechte werk- en leefomstandigheden van arbeiders herkennen en aan de hand van drie voorbeelden beschrijven
1. lange werkdagen 2. slechte woningen 3. lage lonen 4. veel ongelukken 5. vrouwen- en kinderarbeid
34
je kent drie klassen uit de industriële samenleving en herkent de kenmerken van elke klasse
ondernemers klasse: hebben een hoog inkomen, leven lux middenklasse: hadden het wat beter dan de klasse van de arbeiders areidersklasse: hadden weinig bezit en lage lonen
35
wat zijn 7 nadelen van werken in de fabriek
voor eentonige werk hoefde je geen vakman te zijn de ondernemers betaalden aan vrouwen en kinderen heel weinig protesteren tegen kinderarbeid of demonstreren voor hogere lonen was riskant: je werd ontslagen er gebeurden veel ongelukken fabriekseigenaren voelden zich niet schuldig als je met je ledematen tussen de machines terechtkwam de lucht was smerig en het lawaai was oorverdovend het werk in de steenkoolmijn was gevaarlijk, het kon exploderen
36
waarom woonden de nieuwkomers in arbeidswijken dicht bij de fabriek?
omdat er in het begin nog nauwelijks openbaar vervoer was
37
infrastructuur
alle wegen, spoorlijnen, waterwegen en andere verbindingen in een gebied
38
waar werden spoorlijnen voor gebruikt
om grondstoffen en producten te vervoeren
39
waarom is wonen in de buurt van fabrieken was geen pretje
dag en nacht bliezen de schoorstenen vuile rook uit de arbeidersbuurten waren smerig, doordat afval niet werd opgehaald en op straat bleef rotten uitwerpselen kwamen in beerputten terecht schoon drinkwater was er niet
40
hoe komt het dat Cholera en andere besmettelijke ziekten uitbreken
door slechte hygiëne
41
als je het kon betalen, woonde je in buitenwijken met een tuin, welke voordelen had je
- je had minder last van armoede, stank en vuil - de straten waren schoner en de hygiëne was beter - de kinderen van rijke burgers konden naar school en maakte op zondag een wandeling in het park
42
welke mensen woonden in de buitenwijken
fabrikanten bankiers advocaten
43
aan het einde van de 19e eeuw werden de leef- en werkomstandigheden van de arbeidersklasse iets beter hoe kan dat
de overheid zorgde voor waterleidingen en rioleringen en er kwam beter onderwijs
44
een derde gevolg van de industriële revoultie waren de slechte werk- en leefomstandigheden in de fabriekssteden. Geef daar 2 voorbeelden van
1. lage lonen 2. zes lange werkdagen 3. geen vakanties
45
omschrijf kort nog vier nadelen van het werken in de fabriek
1. fabriekswerk is vaak ongeschoolwerk 2. ontslag als er geprotesteerd werd 3. veel ongelukken in de fabriek 4. smerige lucht en oorverdovend lawaai in de fabrieken
46
noem twee oorzaken voor het ontstaan van besmettelijke ziektes in fabriekssteden
1. slechte hygiëne 2. geen riool 3. vervuild drinkwater
47
noem een gevolg van het uitbreken van besmettelijke ziektes
hoge baby/kindersterfte
48
er ontstonden in de industriële revolutie twee werelddelen, wat wordt daarmee bedoeld
de wereld van de rijken waren gescheiden van de wereld van de armen
49
welke drie groepen ontstonden in de industriële samenleving
1. de klassen van de rijken met veel geld (bankiers, fabrikanten) 2. de middenklasse van kantoorpersoneel 3. de arbeidersklasse
50
welke drie overheidsmaatregelen verbeterden de positie van de arbei
1. waterleiding 2. beter onderwijs 3. betere woningen
51
je kunt omschrijven waarom Nederland er in 1815 niet goed voorstond
veel mensen leefden in armoede, de overheid deed daar niets aan, de economie liep erg achter
52
je kunt uitleggen welke bezwaren liberalen tegen het bestuur van Willem I hadden
de koning had veel macht: hij benoemde zelf ministers en hoefde niet veel van het parlement aan te trekken
53
je kunt 3 eisen van de liberalen omschrijven
1. de koning minder macht 2. grondrecht voor iedereen 3. veel vrijheid voor ondernemers in economie
54
je bent in staat om vier belangrijke veranderingen te omschrijven die door de grondwet van 1848 werden veroorzaakt
1. koning minder macht 2. besturen werd een taak van ministers en het parlement 3. het parlement controleerde de ministers 4. elke vier jaar werd een nieuwe parlement verkozen 5. alleen rijke burgers mochten stemmen
55
waar kwam er in 1815 een einde aan
de tijd van revolutie en oorlog
56
met welke ideeën hadden ze in Frankrijk in 1789
over vrijehid, gelijkheid en broederschap
57
wat besloten leiders in Europa te doen toen de de Franse soldatn verslagen waren
om van Nederland een koninkrijk te maken
58
Welke landen waren samengevoegd tot koninkrijk der Nederlanden
Nederland, België en Luxemburg
59
wat gebeurde er in 1830
de belgen kwamen in opstand en maakte belgie los van Nederland
60
waarom stond Nederland er in 1815 niet goed voor
een groot deel van de mensen leefde in armoede | om aan voedsel en kleding te komen, waren de laagste klassen aangewezen op liefdadigheid
61
liefdadigheid
hulp geven aan mensen die dat nodig hebben, zonder dat je er zelf aan wilt verdienen
62
wie gaven er liefdadigheid
de hulp kwam van kerken en een deel van de burgerij, want de overheid deed daar nog niet aan
63
waarom liep Nederland economisch achter
- er waren geen fabrieken | - de belangrijkste aandrijfkrachten waren windmolens en paardenmolens
64
Willem I wilde de economie nieuw leven inblazen. hoe deed hij dat
- hij liet kanalen graven en wegen leggen - net als in Engeland moesten er spoorlijnen en stoommachines komen - in 1839 reed de eerste stoomtrein tussen Haarlem en Amsterdam
65
veel burgers waren het niet eens met de manier waarop koning Willem I zijn rijk bestuurde. wat zijn die redenen
- hij benoemde en ontsloeg ministers waneer hij wilde - hij besliste in zijn eentje over belangrijke wetten - overleg met de leden van de Eerste en Tweede kamer vond hij meestal niet nodig - de koning benoemde zelf de heren in de Eerste kamer en ook in de Tweede kamer - het koninkrijk was geen democratie
66
wie vonden dat het koninkrijk wel een democratie moest worden
de liberalen
67
liberalisme
politieke stroming die opkomt voor zoveel mogelijk vrijheid voor de burgers
68
wat wilden de liberalen
- grondrechten, zoals vrijheid, meningsuiting en geloofsvrijheid voor alle burgers en inspraak in het bestuur - meer vrijheid voor ondernemers. Adam Smith schreef dat de handel het best zou groeien als er niet teveel regels zijn - lastige regeltjes uit de tijd van de gilden, over prijzen en werktijden moesten afgeschaft worden
69
Waarom gaf Koning Willem II de Thorbecke de opdracht om een nieuwe grondwet te maken
omdat hij niet wilde dat de revolutie en geweld oversloegen
70
de Thorbecke
de leider van de liberalen
71
wat zijn de nieuwe grondwetten
- de koning mocht op de troon blijven maar kreeg veel minder macht - besturen werd de taak van ministers, samen met het parlement - plannen voor nieuwe wetten of uitgaven voor belangrijke zaken, zoals spoorlijnen of het leger, moesten goedgekeurd worden door het parlement - de Eerste en Tweede kamer hielden in de gaten of ministers hun werk goed deden - ministers die ernstige fouten maakten werden ontslagen - elke vier jaar kwam er een verkiezing om de leden van de Tweede kamer te kiezen (nog geen democratie)
72
stemrecht
recht om te mogen stemmen, Ook wel kiesrecht
73
wie kregen er stemrecht
alleen de rijke mannen
74
was koning Willem I een voorstander of tegenstander van de ideeën van de Franse revolutie
tegenstander, hij vond dat hij als een vader voor zijn volk moest zorgen
75
leg met minstens twee voorbeelden uit waarom Nederland er in 1815 niet goed voorstond
1. veel armoede 2. nauwelijks fabrieken 3. nog steeds veel gebruik van windmolens en paardenmolens
76
Koning Willem I had in 1815 veel macht gekregen. Geef drie voorbeelden
1. hij mocht ministers benoemen/ontslaan 2. hij besliste alleen over wetten 3. hij overlegde niet met het parlement
77
hoe werden de burgers geoemd die kritiek hadden op de macht van de koning
liberalen
78
noem een politieke en een economische eis van de liberalen
politiek: meer inspraak voor de bevolking in het bestuur/minder macht voor de koning economisch: de overheid moet zich niet met de bevoking bemoeien
79
wat gebeurde er met de macht van de koning
de koning verloor zijn macht (de ministers werden verantwoordelijk)
80
wie kreeg de macht om alle wetten en besluiten goed- of af te keuren
het parlement
81
wie ontsloeg minsters
het parlement
82
wie kregen stemrecht
alleen rijke mannen
83
je kunt de sociale kwestie omschrijven
de sociale kwestie gaat over de slechte werk- en woonomstandigheden van de arbeiders
84
je begrijpt dat het socialisme een reactie is op het kapitalisme/liberalisme
socialisten komt op voor de arbeiders die uitgebuit werden door kapitalisme/niet geholpen door liberalen in het parlement
85
je kunt uitleggen hoe het socialisme is ontstaan en waar socialisten naar streven
Karl Marx heeft de ideeën van het socialisme bedacht. ze streven naar gelijkheid in de samenleving. Communisten denken dat een revolutie nodig is en sociaal-democraten dat gelijkheid via het parlement te bereiken is
86
je kunt verklaren waarom sociaal-democraten algeem kiesrecht nastreefden en hun politieke partij belangrijk was
dan mogen de arbeiders stemmen en krijgt de arbeiderspartij meer mensen in het parlement en kunnen sociale wetten sneller aangenomen worden
87
je begrijpt wat sociale wetten zijn, wat de eerste sociale wetten waren en waarom ze door liberalen ingevoerd zijn
- sociale wetten verbeteren de werk- en leefomstandigheden van arbeiders - de Kinderwet van Van Houten is de eerste sociale wet van Nederland - Liberalen namen deze wet aan omdat kinderen niet zelf konden beslissen of ze in een fabriek gingen werken / liberalen waren bang voor een revolutie waarbij ze hun bezittingen zouden kwijtraken
88
wanneer begon Nederland te moderniseren
de tweede helft van de 19e eeuw
89
hoe kan het dat nederland begint te moderniseren
de stoomachine deed zijn intrede in bedrijven - in het begin ontstonden er vooral textielfabrieken en fabrieken waar landbouwproducten werden verwerkt de steden begonnen te groeien
90
wanneer kwam de zware industrie
rond 1890
91
noem voorbeelden van de zware industrie
- de machinebouw en scheepsbouw - dankzij de grote havens als Rotterdam konden grondstoffen aangevoerd worden - de aanleg van een spoorwegnet en waterwegen, zoals het Noordzeekanaal, was belangrijk voor de industrialisatie
92
industrialisatie
de opkomst van industrie in een gebied waar eerst vooral aan landbouw werd gedaan
93
wat werd eind 19e eeuw geopend
de steenkoolmijnen in Zuid-Limburg
94
waar is steenkool belangrijk voor
voor de opkomende industrie
95
sociale kwestie
het probleem van de armoede en de slechte woon- en werkomstandigheden van de arbeiders als gevolg van de industriële revolutie
96
wie kregen er in 1848 er stemrecht
ondernemers, advocaten, artsen en andere mensen uit de gegoede burgerij stemrecht
97
hoe dachten dat de liberalen, in regerin en parlement dat de handel ging groeien
in vrijheid
98
de overheid deed bijna niets tegen kinderarbeid, volgens wie kan dat niet langer
volgens de aanhangers van het kapitalisme
99
kapitalisme
economisch systeem waarbij alles draait om geld. Grond en fabrieken zijn in handen van ondernemers die proberen zoveel mogelijk winst te maken
100
socialisme
politieke stroming die opkomt voor gelijkheid tussen arm en rijk in de samenleving
101
wie was de grondlegger van het socialisme
de Duitse econoom Karl Marx
102
wat schreef Karl Marx
een klassenstrijd tussen arm en rijk. Hij geloofde dat de arme arbeiders in een revolutie macht zouden grijpen
103
binnen het socialisme waren er ook mensen die in klassenstrijd en revolutie geloofden wat wilden die mensen
de slechte werk- en leefomstandigheden verbeteren door wetten te maken in het parlement
104
sociaaldemocraten
gematigde stroming in het socialisme, die de werk- en leefomstandigheden van arbeiders wil verbeteren via het parlement in plaats van door revolutie
105
wat stelde Domela Nieuwenhuis voor toen ze lid was van de Tweede kamer
allerlei sociale wetten, maar de andere kamerleden waren tegen en luisterden niet naar zijn voorstellen
106
de sociaaldemocraten wilden dat de arbeiders stemrecht kregen, waarom?
- om iets te kunnen bereiken in het parlement | - dan konden er wetten over hogere lonen, kortere werktijden en een verbod op kinderarbeid
107
wat richtten de sociaaldemocraten om sterker te staan
een politieke partij
108
politieke partij
een vereniging van mensen met dezelfde opvattingen, die zoveel mogelijk stemmen wil krijgen om invloed op het bestuur uit te oefenen
109
welke politieke partijd deed mee aan verkiezingen
SDAP
110
tot wanneer zou het duren dat iedere man stemrecht zou krijgen
tot 1917
111
waar waren de liberalen bang voor
opstanden en arbeiders
112
vakbonden
een verenging van mensen met een bepaald beroep, die opkomt voor de rechten van werknemers en strijdt voor betere werkomstandigheden
113
wat nam de Tweede kamer in 1874 aan
een wet die kinderarbeid in fabrieken beperkte
114
sociale wet
een wet die de leef- en werksituatie van mensen verbetert, zoals het verbod op kinderarbeid
115
wat moesten meisjes worden
echtgenote en moeder
116
wanneer ontstond feminisme
rond 1870
117
feminisme
beweging die opkomt voor de rechten en de positie van vrouwen
118
wat zijn de rechten die feministen wilden
- ondernemers namen vrouwen in dienst, zodat ze die nog minder hoefden te betalen dan mannen - feministen vonden dat mannen en vrouwen hetzelfde loon moesten krijgen - meisjes moesten de kans krijgen om verder te lenen - invoering van vrouwenkiesrecht
119
welke bekende feministen leidden de veringing voor vrouwenkiesrecht en andere gelijke rechten voor vrouwen
Wilhelmina Drucker en Aletta Jacobs
120
hoe wilden de feministen opkomen voor vrouwen
door bijeenkomsten en betogingen
121
welke belangrijke grondrechten stonden er in de grondwet van 1848
de burgers kregen godsdienstvrijheid en vrijheid voor onderwijs, dat was gunstig voor de katholieken, want zij werden sind de Opstand achtergesteld bij de protestanten
122
wie hadden de meeste invloed in het parlement
de Thorbecke en andere liberalen
123
waar waren de Thorbecke en de liberalen tegen op
tegen invloed van kerken op het onderwijs
124
wat moest het onderwijs zijn
neutraal
125
welke scholen kregen geld van de overheid
scholen met openbaar onderwijs
126
katholieken en protestanten zetten hun kinderen niet op openbare scholen wat deden hun
hun stichtte zelf scholen op die niet werden betaald
127
welke strijd brak uit in de samenleving en hetv parlement
de schoolstrijd
128
schoolstrijd
politieke strijd in de negentiende eeuw over de finaciële gelijkstelling van het bijzonder en het openbaar onderwijs
129
confessionelen
mensne die vindne dat je bij het besturen van een land uit moet gaan van je godsdienstige overtuiging
130
wat wilden de confessionelen
dat hun onderwijs ook werd betaald
131
welke partij stichtte de confessionelen op om meer invloed uit te kunnen oefenen
de Antirevolutionaire Partij
132
wanneer is de Antirevolutionaire Partij opgericht
in 1878
133
waar streden de antirevolutionaire Partij voor
subsidoe voor het confessionele onderwijs
134
wat organiseerden de Antirevolutionaire Partij
handtekeningenacties en heilde preken in de kerken, het was vreedzaam want de partij was tegen geweld
135
welke drie bewegingen waren er aan het eind van de 19e eeuw die opkwamen voor de emancipatie van groepen burgers
socialisten, faministen en confessionelen
136
emancipatie
toekenning van gelijke rechten aan mensen
137
op wat wilden socialisten en feministen uitbreiding
van het kiesrecht
138
wanneer kregen alle mannen kiesrecht
in 1917
139
wat besloot het parlement wat de overheid moest doen
de kosten van het onderwijs betalen
140
wanneer kregen vrouwen kiesrecht
in 1919
141
algemeen kiesrecht
kiesrecht voor iedereen, ongeacht je bezit, je opleiding of afkomst, in nederland in 1919 ingevoerd