5,6,7,10 Flashcards

1
Q

Wat was de belangrijkste reden voor de Europese ontdekkingsreizen?

A

De zoektocht naar nieuwe handelsroutes, specerijen, goud en het verspreiden van het christendom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke landen speelden een grote rol in de ontdekkingsreizen?

A

Portugal en Spanje waren de eerste, later volgden Nederland, Engeland en Frankrijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de Renaissance?

A

Een periode van hernieuwde interesse in kunst, wetenschap en de klassieke oudheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat was de invloed van de Renaissance op de wetenschap?

A

Er kwam meer aandacht voor experimenten, waarneming en logica, wat de wetenschappelijke revolutie voorbereidde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat was de Reformatie?

A

Een religieuze hervormingsbeweging die leidde tot de splitsing van de christelijke kerk in katholieken en protestanten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wie was Maarten Luther?

A

Een Duitse monnik die in 1517 kritiek had op de katholieke kerk en de Reformatie begon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat was de Opstand (Tachtigjarige Oorlog)?

A

De oorlog tussen de Nederlanden en Spanje (1568-1648), die leidde tot de onafhankelijkheid van Nederland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat was de Acte van Verlatinghe?

A

Een document uit 1581 waarin Nederland Filips II niet langer erkende als koning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is absolutisme?

A

Een regeringsvorm waarbij de koning alle macht heeft en zich niet hoeft te verantwoorden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem een voorbeeld van een absolute vorst.

A

Lodewijk XIV van Frankrijk, bekend om zijn uitspraak: “L’État, c’est moi” (De staat, dat ben ik).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom was Nederland in de 17e eeuw een bijzondere staat?

A

Het had geen koning, maar werd bestuurd door regenten en de Staten-Generaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat was de Gouden Eeuw?

A

Een periode van economische, culturele en wetenschappelijke bloei in Nederland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke handelsorganisaties speelden een grote rol in de Nederlandse economie?

A

De VOC (voor Azië) en de WIC (voor Amerika en Afrika).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat hield de wetenschappelijke revolutie in?

A

Een periode waarin wetenschappers experimenteerden en logische verklaringen zochten voor natuurverschijnselen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke wetenschappers waren belangrijk in de wetenschappelijke revolutie?

A

Galileo Galilei, Isaac Newton en Antoni van Leeuwenhoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat was de Verlichting?

A

Een intellectuele beweging die pleitte voor rede, vrijheid, gelijkheid en democratie.

17
Q

Noem drie belangrijke Verlichtingsdenkers.

A

John Locke, Montesquieu en Voltaire.

18
Q

Wat was de invloed van de Verlichting op politiek?

A

Het leidde tot democratische revoluties, zoals de Franse Revolutie.

19
Q

Wat was het ancien régime?

A

De oude manier van regeren met koningen en standenmaatschappij.

20
Q

Wat gebeurde er in de Franse Revolutie?

A

De Franse koning werd afgezet en Frankrijk werd een republiek.

21
Q

Wat hield het verlicht absolutisme in?

A

Vorsten bleven machtig, maar voerden hervormingen door om het volk meer vrijheid te geven.

22
Q

Wat was de trans-Atlantische slavenhandel?

A

De handel in Afrikaanse slaven naar Amerika via de driehoekshandel.

23
Q

Wat was het abolitionisme?

A

De beweging die streefde naar de afschaffing van slavernij.

24
Q

Wat was de Koude Oorlog?

A

Een ideologische strijd tussen de kapitalistische VS en het communistische Sovjet-Unie (1945-1991).

25
Q

Wat was de Berlijnse Muur?

A

Een muur die Oost- en West-Berlijn scheidde van 1961 tot 1989.

26
Q

Wat betekende de dekolonisatie?

A

Het proces waarbij Europese koloniën in Afrika en Azië onafhankelijk werden.

27
Q

Wat was de invloed van de welvaartsgroei in de jaren ‘60?

A

Sociale veranderingen zoals vrouwenemancipatie, jongerenprotesten en consumptiemaatschappij.

28
Q

Wat was de Europese eenwording?

A

Europese landen gingen economisch en politiek samenwerken, wat leidde tot de EU.

29
Q

Wat is globalisering?

A

Een proces waarbij landen steeds meer verbonden raken op economisch, politiek en cultureel gebied.

30
Q

Wat is een multiculturele samenleving?

A

Een samenleving waarin mensen van verschillende etnische en culturele achtergronden samenleven.