Body & health Flashcards
een oor / une oreille ❇️
an ear
een tand / une dent ❇️
a tooth
een arm / un bras ❇️
an arm
I don’t feel … = ik voel me niet goed (lichaam) / je ne me sens pas bien (physiquement) ❇️
well
een mond / une bouche ❇️
a mouth
een been / une jambe ❇️
a leg
het hoofd / la tête ❇️
the head
een voet / un pied ❇️
a foot
een hand / une main ❇️
a hand
een gezicht / un visage ❇️
a face
een oog / un oeil ❇️
an eye
een neus / un nez ❇️
a nose
een vinger / un doigt ❇️
a finger
gezond / en bonne santé 🔸
healthy
een verkoudheid / un rhume 🔸
a cold
de gezondheid / la santé 🔸
health
de hersenen / le cerveau 🔸
the brain
een teen / un orteil 🔸
a toe
de rug / le dos 🔸
the back
de maag / l’estomac 🔸
the stomach
de nek / le cou 🔸
the neck
een lip / une lèvre 🔸
a lip
het hart / le coeur 🔸
the heart
in (goede) conditie, gezond / en forme, en bonne condition physique 🔸
fit
My hand … = doet pijn / me fait mal 🔸
hurts
a … leg = gebroken / cassée 🔸
broken
bloed / du sang 🔸
blood
to … an illness = een ziekte oplopen / attraper une maladie 🔸
catch
to have a temperature = to have … 🔸
a fever
to be … = misselijk / avoir envie de vomir 🔸
sick