Bloed, lymfe en hart Flashcards

1
Q

Uit welke twee onderdelen bestaat bloed?

A
  1. bloedplasma - 60%
  2. bloedcellen - 40%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waaruit bestaat bloedplasma? (7)

A
  1. water (90%)
  2. eiwitten (10%)
  3. vitaminen
  4. zouten
  5. hormonen
  6. afvalstoffen
  7. enzymen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waaruit bestaan bloedcellen? (3)

A
  1. rode bloedcellen / erytrocyten
  2. witte bloedcellen / leukocyten
  3. bloedplaatjes / trombocyten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar vindt de aanmaak van rode bloedcellen / erytrocyten plaats?

A

In het rode beenmerg - in de platte beenderen (heupen, borstbeen, …)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de functie van rode bloedcellen / erytrocyten?

A

Het transporteren van zuurstof en gassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar worden rode bloedcellen / erytrocyten afgebroken?

Na hoeveel dagen?

A

In de lever en de milt, door witte bloedcellen.

Na ongeveer 120 dagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is hemoglobine in de rode bloedcellen / erytrocyten?

A

IJzerhoudend eiwit dat zuurstof aan zich kan binden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is oxyhemoglobine in de rode bloedcellen / erytrocyten?

A

IJzerhoudend eiwit dat zuurstof aan zich gebonden heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hebben rode bloedcellen / erytrocyten een celkern?

A

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hebben witte bloedcellen / leukocyten een celkern?

A

Ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke drie typen witte bloedcellen / leukocyten zijn er?

A
  1. Granulocyten (ca. 66%)
  2. Lymfocyten (ca. 30%)
  3. Monocyten (ca. 4%)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar worden witte bloedcellen / leukocyten aangemaakt?

A

In het rode beenmerg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat doen granulocyten in de witte bloedcellen / leukocyten?

A

Het insluiten en ‘opeten’ van bacteriën - fagocytose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de diapedese van granulocyten?

A

Het buiten de bloedbaan treden van granulocyten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat doen antitoxinen in granulocyten?

A

Het onschadelijk maken van gifstof, tegengif aanmaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de functie van lymfocyten in de witte bloedcellen / leukocyten?

A

Gerichte afweer bij lichaamsvreemde stoffen, afweer bij infecties. Zorgt voor de immuniteit in het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de functie van monocyten in de witte bloedcellen / leukocyten?

A

Vooral het opruimen van dode celresten.

Zijn in staat zich buiten de bloedbaan te begeven (diapedese).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waar worden trombocyten / bloedplaatjes aangemaakt?

A

In het lymfestelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hebben trombocyten / bloedplaatjes een celkern?

A

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waar worden witte bloedcellen / leukocyten afgebroken?

A

In de milt, na één tot vier dagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waar worden trombocyten / bloedplaatjes afgebroken?

A

In de milt. Leven ongeveer zeven tot tien dagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de functie van trombocyten / bloedplaatjes?

A

Functie bij de bloedstolling, direct afdekken van een opening in een vaatwand.

Produceren van trombokinase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waar in het hart vind je zuurstofrijk bloed zich?

A

Linker harthelft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar in het hart vind je zuurstofarm bloed?

A

Rechter harthelft.

25
Q

Beschrijf de 4 processen die zich afspelen bij bloedstelping / hemostase:

A
  1. Lokale vaatvernauwing (vasoconstrictie): pijnprikkel vanuit het centrale zenuwstelsel waardoor impulsen uitgaan om gladde spiercellen te laten samentrekken.
  2. Propvorming: trombokinase zet het stollingsproces in gang. Het bloed komt bij een opening in de vaatwand in contact met bindweefselvezels waar zich bloedplaatjes aan hechten. Die vormen een prop op het lek en dichten het af.
  3. Bloedstolling: het enzym/eiwit trombokinase zorgt voor de omzet van protrombine in trombine. Trombine zet weer fibrinogeen om in fibrine: het basisbestanddeel van een stolsel dat een netwerk van draden rondom de gevormde prop afzet.
  4. Weefselherstel: in het stolsel groeien bindweefselcellen van buiten de vaatwand. Er vormt zich een litteken, ten slotte geneest de beschadiging van de vaatwand volledig.
26
Q

Waar in het lichaam ligt het hart / cor?

A

Midden achter het borstbeen in een centrale ruimte van de borstkas. De longen liggen aan weerszijden.

27
Q

Wat is de functie van het hart / cor?

A

Het is de motor voor de bloedsomloop.

Een pomp voor de circulatie van bloed, lymfe en water.

28
Q

Hoe is de bouw van het hart / cor?

A

Twee met elkaar verbonden pompen, opgebouwd uit hartspierweefsel, twee hartkleppen en vliezen.
Linker- en rechterhelft met ieder een boezem (atrium) en een kamer (ventrikel).

29
Q

Wat voor soort orgaan is het hart / cor?

A

Een hol orgaan.

30
Q

Beschrijf de vier lagen van het hart / cor van binnen naar buiten:

A
  1. endocardium / endocard: dekweefsel / endotheel.
  2. myocardium / myocard: hartspierweefsel, dikste deel van de hartwand, onwillekeurig, dwarsgestreept spierweefsel.
  3. epicardium / epicard: binnenste vlies van het hartzakje = bindweefsel.
  4. pericardium / pericard: buitenste laag van het hartzakje
31
Q

Wat is de functie van de hartkleppen?

A

Scheiden boezems en kamers van elkaar.
Verhinderen dat het bloed terugstroomt van de kamers naar de boezems.

32
Q

Wat is de functie van kringspiertjes / papillairspieren in de hartkleppen?

A

Zorgen voor goed functioneren en flexibiliteit van de hartkleppen.

33
Q

Wat is de contractiefase / systole van het hart?

A

Het samentrekken van de kamers van het hart - bloed wordt in de aorta en longslagader gepompt.
Tegelijkertijd ontspannen de boezems zich en stroomt er bloed vanuit de holle aders naar de rechterboezem.

34
Q

Wat is de ontspanningsfase / diastole van het hart?

A

De hartspier ontspant zich waardoor de boezems en kamers zich vullen en de druk op de aorta daalt.

35
Q

Hoe wordt het hart (als orgaan) voorzien van zuurstof?

A

Via de kransslagader die ontspringt aan het begin van de aorta.

36
Q

Beschrijf de grote bloedsomloop van boven naar beneden (arterie):

A

Van zuurstofrijk naar zuurstofarm.
Van de linkerkamer naar de rechterboezem.

  • vanuit de linkerkamer wordt zuurstofrijk bloed de aorta/grote lichaamsslagader/arterie ingepompt
  • twee kransslagaders die naar de hartspier lopen en het hart van zuurstof voorzien
  • aorta gaat in een grote boog achter het hart langs: aortaboog
  • drie slagaders ontspringen: de ongenaamde slagader, de sleutelbeenslagader en de gemeenschappelijke halsslagader.
  • de aortaboog gaat in het dalende gedeelte over in de borstslagader
  • passeert het middenrif en heet dan de buikslagader
  • splitst zich in de buikholte in tweeën: gemeenschappelijke darmbeenslagaders, die zich splitsel in de inwendige en de uitwendige darmbeenslagader
  • in de benen wordt de darmbeenslagader voortgezet in de dijbeenslagader (arterie femoralis)
  • in de knieholte wordt dit de kniekuilslagader (arterie poplitea)
  • onder het kniegewricht splitst deze zich in tweeën: voorste scheenbeenslagader (arterie tibialis anterior) en de achterste scheenbeenslagader (arterie tibialis posterior)
    • voorste scheenbeenslagader wordt voetrugslagader (arterie dorsalis pedis) een tak hiervan wordt de voetzoolslagader (arterie plantaris pedis)
    • achterste scheenbeenslagader wordt de kuitbeenslagader (arterie peronea) en dan de voetzoolslagader (arterie plantaris pedis)__​
37
Q

Beschrijf de kleine bloedsomloop:

A

Van zuurstofarm naar zuurstofrijk.
Van de rechterkamer naar de linkerboezem.

  • vanuit de rechterkamer stroomt het bloed in de longslagader
  • via de longslagader komt het bloed in de rechter- en linker longslagader
  • longslagaders vertakken zich in steeds kleinere slagaders en uiteindelijk in haarvaten
  • in de haarvaten vindt de uitwisseling van koolzuur en zuurstof plaats
  • haarvaten verenigen zich tot (long)aders met zuurstofrijk bloed
  • de longaders monden uit in de linkerboezem van het hart
38
Q

Wat is de hartfrequentie?

A

Het aantal keren per minuut dat de hartspier samentrekt.

39
Q

Welke invloed heeft de ademhaling op de hartfrequentie?

A

Bij het inademen neemt de hartfrequentie toe en bij het uitademen neemt hij wat af - respiratoire sinus aritmie (RSA).

40
Q

Waar ligt de sinusknoop / sino-atriale / SA knoop?

A

In de wand van de rechterboezem bij de monding van de bovenste holle ader.

41
Q

Wat is de functie van de sinusknoop / sino-atriale / SA knoop?

A

Hier ontstaat de prikkel die een signaal afgeeft aan de AV knoop / bundel van His, waardoor de hartkamers en -boezems zich samentrekken.

42
Q

Waar ligt de bundel van His / AV knoop (atrioventriculaire)?

A

Op de kruising van de linker- en rechterboezem en - kamer.

43
Q

Wat is filtratie?

A

Scheiden van een vast en een vloeibaar deel.

44
Q

Wat is osmose?

A

Uitwisselen van stoffen bij cellen (semi-permeabele wand).

45
Q

Wat is diffusie?

A

Van een hoge concentratie naar een lage - balans.

46
Q

Wat is de functie van de bloedsomloop? (5)

A
  • homeostase: constant houden van het interne milieu
  • warmteverdeling
  • gesloten transportsysteem - er gaat geen bloed verloren
  • afweerfunctie
  • stevigheid (turgor), weefselspanning
47
Q

Beschrijf de grote bloedsomloop van boven naar beneden (arterie):

A

Van zuurstofrijk naar zuurstofarm.
Van de linkerkamer naar de rechterboezem.

  • voetrugaders (venae dorsalis pedis) gaan over in de rozenkransader (vena saphena magna)
  • deze loopt mediaal voor, over de band van Poupart
  • over in de dijbeenader (vena formalis)
  • voetzooladers (venae plantaris pedis) gaan over in de oppervlakkige beenader (vena saphne parva)
  • deze loopt achterlangs lateraal en mondt uit in de kniekuilader (vena poplitea)
  • loopt over in de dijbeenader (vena formalis
  • voorste scheenbeenaders (venae tibialis anterior)
  • achterste scheenbeenaders (venae tibialis posterior)
  • kuitbeenaders (venae peronea)
  • gaan allemaal over in de kniekuilader (vena poplitea)
  • dan in de dijbeenader (vena formalis)
48
Q

Hoeveel longaders heb je?

A

4 - monden uit in de linkerboezem

49
Q

Hoeveel longslagaders heb je?

A

Twee takken, naar elke long een tak.

50
Q

Wat is lymfe?

A

Kleurlozen, heldere, wat zoute vloeistof of weefselvocht.

51
Q

Wat is de overeenkomst van bloed en lymfe?

A

Bevatten beiden:

  • plasma
  • cellen
  • hormen
  • enzymen
  • antitoxinen
  • witte bloedlichaampjes
52
Q

Hoe heet lymfe afkomstig uit de darmen?

A

Chylus = vetbevatten lymfe

53
Q

Wat zijn de 3 functies van het lymfatisch stelsel?

A
  1. transportsysteem
  2. het constant houden van de samenstelling van het weefselvocht of homeostase
  3. drainagesysteem: filteren van lymfe d.m.v. lymfeklieren ter bescherming voor schadelijke stoffen
54
Q

Wat is een ander woord voor weefselspanning (m.b.t. homeostase van het lymfestelse)

A

Turgor

55
Q

Wat zijn lymfeklieren en wat is hun functie?

A
  • Tussenstation in het lymfestelsel
  • Filteren van de lymfe - afweersysteem
56
Q

Is het lymfestelsel een open/gesloten systeem?

A

Een open systeem.

57
Q

Is het bloedcirculatiesysteem een open/gesloten systeem?

A

Gesloten

58
Q

Wat vervoert/transporteert het lymfestelsel?
Waar komt het in uit?

A
  • transporteert vetten
  • komen uit in de holle ader in het hart (rechterboezem) en dan pas in het bloedcirculatiesysteem.