Bipolair part 1 Flashcards

1
Q

Wat is het verschil tussen unipolair en bipolair?

A
  • Unipolair depressive disorder: de persoon ervaart enkel depressieve episoden
  • Bipolair and related disorders: de persoon ervaart zowel depressieve als manische episoden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke episoden van depressie zijn er?

A
  • Manische episode: gekarakteriseerd door intense/onrealistische gevoelens van opwinding en euforie. Tussendoor vaak erg geïrriteerd of agressief vooral wanneer anderen niet mee gaan in deze episoden. Deze stemming moet een week aanhouden.
  • Hypomanic episode: wanneer de symptomen minder hevig zijn maar er wel een duidelijk waarneembaar verschil is met het normale gedrag van de persoon. Het verschil met de manie is dat hypomanie niet samen gaat met psychotische verschijnselen en niet zorgt voor een verstoring van normaal functioneren.
  • Mixed-episode: wanneer iemand in korte tijd afwisselt tussen intense neerslachtigheid en euforie. Dit gebeurt allemaal binnen dezelfde episode van de ziekte (zowel manie en depressie tegelijk, maar één hiervan is dominant).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een bipolaire stoornis?

A

worden onderscheid door de aanwezigheid van manische of hypo manische episoden gevolgd door perioden van depressie. Tijdens de manische periode voelt iemand zich erg opgewekt en euforisch. Dit wordt afgewisseld met extreme irritatie (vooral wanneer anderen niet meegaan in dit gedrag). Deze extreme stemming moet minstens een week aanhouden voordat de diagnose gemaakt kan worden. Verder moeten er nog 3 andere symptomen aanwezig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de DSM criteria voor een manische episode?

A

A. Een te onderscheiden periode van abnormale en aanhoudende verhoogde, uitgebreide of geïrriteerde stemming. Er is een abnormaal hoge en aanhoudende goal-directed activiteit of energie. Dit duurt ten minste 1 week en is gedurende het grootste deel van de dag aanwezig, bijna elke dag.
B. Tijdens de periode van de stemmingsverstoring en toegenomen energie zijn er minstens 3 (of 4 wanneer er alleen irritatie is) symptomen aanwezig:
a. Toegenomen zelfvertrouwen
b. Minder slaap nodig
c. Meer praten van normaal of het gevoel meer te willen praten
d. Heel veel ideeën of subjectieve ervaringen dat gedachten ‘’racen’
e. Erg snel afgeleid (ervaring of geobserveerd)
f. Toegenomen goal-directed activiteit of psychomotoor beweging
g. Meer deelname aan activiteiten die een grote kans hebben te eindigen met pijnlijke consequenties.
C. De stemmingsverstoring is zo erg dat het zorgt voor een verslechtering in sociaal, bezigheids- of ander belangrijk gebied van functioneren of wanneer het noodzakelijk is opgenomen te worden om schade aan zichzelf of anderen te voorkomen.
D. De episode kan niet toegeschreven worden aan fysieke effecten van een substantie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de criteria voor bipolair 1?

A

onderscheid zich van major depressie door de aanwezigheid van manieën (mixed episode).
A. Aanwezigheid/geschiedenis van tenminste 1 manische episode
B. De manische episode wordt gevolgd door een hypo manische episode of een major depressieve episode
C. Symptomen worden niet beter uitgelegd door schizofrenie of andere stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de dsm-criteria voor bipolair 2?

A

hierbij ervaart het individu geen volledige manische episode maar wel duidelijke hypo manische episodes en major depressieve episodes. Deze vorm komt even vaak, of iets vaker voor dan bipolair disorder I.
D. Aanwezigheid/geschiedenis van tenminste 1 major depressieve episode
E. Aanwezigheid/geschiedenis van tenminste 1 hypo manische episode
F. Geen geschiedenis van manische episoden
G. Symptomen worden niet beter uitgelegd door schizofrenie of andere stoornissen.
 Hypomanie duurt vaak minder lang dan een manische episodes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een cyclothyme stoornis?

A

(onjuiste gebruikte benamingen zijn cyclodysthymie of cyclodysthemie) is een psychische aandoening die gekenmerkt wordt door wisselende stemmingen, waarbij hypomane episodes afgewisseld worden met periodes van uitputting met depressieve symptomen  2 jaar lang, maar wel minder heftige symptomen van de major depressieve episodes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kunnen mood swings wijzen op een bipolaire stoornis?

A

als een moodswing sterk, ernstig en persistent is, dan is het een symptoom van een affectieve stoornis. Maar normaliter is het minder ernstig dan bij een bipolaire stoornis. Mood swings houden meestal ook niet 1 week aan (wat wel nodig is volgens DSM-5 criteria voor bipolaire stoornis). Je kan gedurende de dag wat stemmingswisselingen hebben, maar dat hoeft dus helemaal niet te wijzen op een BD.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn oorzaken van een bipolaire stoornis?

A
  • Genetische invloeden: 10 tot 25% van de eerste graad familie heeft ook symptomen die de stoornis ervaren. 7% heeft de stoornis daadwerkelijk. Tweelingstudies bevestigen dit: Monozygote: 69,6% - Dizygote: 29,3%
  • Neuro chemische factoren: bipolaire stoornissen blijken ook geassocieerd met abnormaliteiten in de neurotransmitter levels. Hier zijn dopamine en norepinephrine belangrijk. Serotonine lijkt geen rol te spelen. Deze stoornis wordt vaak behandeld met olanzapine of fluoxetine (prozac). Triggers voor een depressieve episode zijn verlies, falen of algemeen negatieve levensgebeurtenissen. De manie kan getriggerd worden door het behalen van een doel, reacties op een medicijn, verstoring van het slaapritme of het veranderen van seizoen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de prevalentie van bipolaire stoornis?

A
  • De lifetime prevalentie van bipolaire stoornis ligt tussen de 1% en 3%, en er is niet echt een verschil tussen de geslachten .
  • Bij 5% tot 15% van de gevallen verandert de bipolar 2 disorder in een bipolar 1 stoornis (dus van hypomanie naar volledige manie).
  • De gemiddelde age of onset ligt tussen de 18 en 22 jaar.
  • Bij ongeveer 2/3e van de gevallen ontstaat depressieve episode direct na manische episode. In andere gevallen gebeurt dit na een pauze van normaal functioneren.
  • 5%-10% van de patiënten met een bipolaire stoornis hebben minstens 4 episodes per jaar. Dit wordt ook wel rapid cycling genoemd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de kindling hyopthese?

A

Bij de ‘kindling’ hypothese ontstaan de eerste episode van bipolaire stoornis na blootstelling aan een stressor, latere episodes kunnen zonder deze stressor ontstaan. Epigenetische mechanismen, deregulering van mitochondriale functie, paden die neuroplasticiteit ondersteunen, ontsteking en een toename van oxidatieve en nitrosatieve stress worden allemaal voorgesteld als factoren die neuroprogressie bevorderen in de context van een bipolaire stoornis. Afwijkingen in de hypothalamus-hypofyse-bijnier-as worden ook verondersteld een grote rol te spelen in de pathofysiologie en progressie van bipolaire stoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de behandeling voor acute mania?

A

: antipsychotic agents of mood stabilizers. Als er na 1-2 weken geen reactie is op de medicatie, moet een andere medicatie worden overwogen. ECT als een monotherapie of als een aanvullende behandeling, is ook effectief voor patiënten met refractaire manie en agressief gedrag of psychotische symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is behandeling voor acute depressie?

A

tijdens een depressieve episode hebben patiënten een groter aantal onaanvaardbare bijwerkingen van farmacologische behandelingen dan tijdens een manische episode. Daarom wordt een lage aanvangsdosis toegepast met een geleidelijke dosisaanpassing naar boven. Het risico van het overstappen op manie bleek hoger te zijn bij patiënten met bipolaire stoornis I dan bij patiënten met bipolaire stoornis II. Daarom worden antidepressiva over het algemeen vermeden bij patiënten met bipolaire stoornis type I, maar indien nodig kunnen ze gelijktijdig worden voorgeschreven met stemming stabilisatoren.
ECT is effectief bij patiënten met therapieresistente en Multi therapie-resistente bipolaire depressie. Daarnaast is er voorlopig bewijs voor het gebruik van adjuvante psychotherapeutische benaderingen bij het beheer van bipolaire depressie, zoals psycho-educatie, cognitieve gedragstherapie, gezinsgerichte therapie, dialectische gedragstherapie en op mindfulness gebaseerde CBT, evenals interpersoonlijke en sociale ritme therapie (wel kleine effectgroottes voor deze behandelingen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de behandeling voor maintenance?

A

een dergelijke behandeling, gericht op het voorkomen van affectieve episodes en belastende affectieve symptomen, vereist vaak een combinatie van farmacologische, psychologische en leefstijlinterventies. Idealiter zou een onderhoudsbehandeling moeten worden gestart kort na het begin van de ziekte. Lithium blijft een van de meest effectieve drug voor de preventie van zowel depressieve en manische terugkeren in bipolaire stoornis. Ondanks de langdurige werkzaamheid van lithium, kunnen er bijwerkingen ontstaan, waaronder nierfalen, hypotyreoïdie, polydipsie, polyurie, tremoren en een toename in perifeer calcium en bijschildklierhormoon niveaus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is interpersonal and social rhythm therapy?

A

een aanpassing van interpersoonlijke psychotherapie gebaseerd op de social zeitgeber hypothese. Deze hypothese stelt dat onstabiele of verstoorde dag routines leiden tot instabiliteit van het circadiaanse ritme en in kwetsbare individuen voor stemmingsepisodes en uiteindelijk bipolaire episodes kunnen zorgen. Een vast ritme is dus belangrijk in het beschermen van bipolaire patiënten tegen een terugval. Deze behandeling focust op de link tussen stemmingssymptomen en kwaliteit van sociale relaties en sociale rollen, het belang van het behouden van een vast dagelijks ritme en de identificatie en omgang met ritme verstoringen. De interpersoonlijke aspecten van IPSRT richten zich op de oplossing van huidige interpersoonlijke problemen en preventie van toekomstige problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is intensive clinical management?

A

(1) Educatie over bipolaire stoornis, (2) educatie over medicatie, (3) educatie over basis slaap hygiëne, (4) voorzichtige review van symptomen, (5) voorzichtige review van nadelige effecten, (6) medisch en gedragsmanagement van nadelige effecten en (7) non-specifieke support.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat was de hypothese van het artikel van frank?

A

De hypothese van dit onderzoek luidt: ‘IPSRT is geassocieerd met kortere remissie en langere tijd tot herhaling gedurende twee jaar dan ICM’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat waren de resultaten/discussie van het artikel van frank?

A

Na het controleren op variabelen die significante effecten op lange-termijn uitkomsten hadden, bleken de participanten die IPSRT in de acute behandelfase ervaarden, langer te leven zonder nieuwe affectieve episode. Ook hadden deze mensen meer kans om ‘beter’ te blijven gedurende de volle twee jaar van de preventieve maintenance fase. Dit effect lijkt gemedieerd door de verhoogde regulariteit van sociale routines onder de subjecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe kunnen de resultaten geinterpreteerd worden?

A

IPSRT-subjects krijgen meer aandacht, want sessies duren 20/25 minuten langer. Maar door de mediatie van sociale stabilisatie lijkt dit onwaarschijnlijk. Ook was IPSRT niet voor alle participanten voordelig: degene met meer medische zorgen ervaarden geen voordeel (wordt later verder besproken)

De uitkomsten zijn consistent met de social zeitgeber hypothese, aangezien verbeterd sociaal ritme (stabiliteit) tijdens acute behandeling was geassocieerd met verminderd risico op terugval onafhankelijk van de behandeling die de participanten kregen in de maintenance fase. Dit suggereert dat IPSRT in een acute episode van de ziekte aangeboden moet worden.

20
Q

Wat voor invloed had medische ziekte volgens het artikel van frank?

A

Het feit dat personen met een bipolaire stoornis een verhoogd risico op verschillende ernstige medische ziekten hebben (vooral hart- en vaatziekten, diabetes), wordt veel weergegeven in de literatuur. Echter, maar weinig onderzoeken hebben gekeken naar de impact van medische ziekte op acute of langdurige behandeling resultaten. Dit onderzoek vond dat ernstige medische ziekte een negatief effect had op de tijd tot remissie, op de tijd na remissie en op niveaus van symptomen tussen de episoden. Ook zijn er interessante statistische interacties gevonden tussen medische ziektes en angst en de voordelen van IPSRT en ICM. Mensen met medische ziekten of angst deden het beter in de ICM-groep dan in de IPSRT-groep. Waarschijnlijk komt dit omdat er bij ICM ook focus ligt op de somatische klachten van de patiënt. Bij IPSRT is dit niet zo (de therapeut vermijdt dit onderwerp juist).

21
Q

Wat voor invloed heeft burgerlijke staat volgens het artikel van frank?

A

Participanten die getrouwd waren in het begin, hadden significant betere lange termijn uitkomsten dan participanten die niet getrouwd waren. In dit geval kan de burgerlijke staat werken als een proxy voor verschillende variabelen, waaronder een iets later ziektebeeld (waardoor de persoon meer ontwikkelingsmijlpalen, volwassenheid en een breder ondersteuningsnetwerk kan bereiken voordat hij bipolaire stoornis krijgt), een sociale routine die gedeeltelijk wordt gestabiliseerd door een ander individu en grotere sociale steun die de negatieve effecten van stressvolle gebeurtenissen in het leven op de stemming kan verminderen.

22
Q

Hoe kan psychotherapie helpen volgens het artikel van lam?

A

Als de onderbreking van sociale ritmes een belangrijke rol bij het ontstaan van manie speelt, kan psychotherapie een rol spelen bij het helpen omgaan met gebeurtenissen en zo het ontstaan van een manie te voorkomen. Sommige patiënten die regelmatig terugvallen, streven ernaar om ‘verloren tijd goed te maken’. Daarom is het belangrijk om een goede routine te stimuleren en te richten op het extreme streven of het bereiken van doelen (om dit te voorkomen). De vroege detectie van prodromen en de introductie van nuttige coping strategieën tijdens prodromale fasen zijn ook belangrijke aspecten bij het begin van een episode. Specifieke psychologische therapieën voor patiënten met een bipolaire affectieve stoornis zouden deze elementen moeten bevatten.

23
Q

hoe kan cbt helpen?

A

Zowel het bevorderen van een goede dagelijkse routine als het detecteren van en omgaan met prodromen omvat monitoring en regulering. Cognitieve therapie (CT) is gebaseerd op het idee dat denken, humeur en gedrag elkaar beïnvloeden (de patiënt moet niet in een episode zitten, en al eerder 2 of 3 episodes hebben gehad). Therapeuten proberen patiënten technieken aan te leren om hun disfunctioneel denken en gedrag geassocieerd met ongewenste gemoedstoestanden te volgen, te onderzoeken en te veranderen. CT is dus erg geschikt om mensen met een bipolaire affectieve stoornis belangrijke vaardigheden te leren om beter met hun ziekte om te gaan.

24
Q

Wat is het doel van het artikel van lam?

A

Het doel van deze studie was om een groot aantal patiënten te werven met een bipolaire affectieve stoornis die ondanks het gebruik van stemmingsstabilisatoren frequente terugvallen meemaakte. Deze mensen werden gebruikt als een middel om de werkzaamheid van CT te onderzoeken.

25
Q

Wat waren de resultaten uit het artikel van lam?

A

Over het algemeen ervaarde 53% van de patiënten een terugval gedurende de 12 maanden. De ratio voor terugval in de CT groep, relatief aan de controle groep was 0.40:1. Dit betekent dat mensen in de CT-groep minder last hadden van terugvallen.

  • Proportie patiënten die een episode/opname ervaarde: minder patiënten in de CT-groep ervaarden depressieve, manische en gemengde episoden nadat er voor het aantal eerdere episoden werd gecontroleerd. Ook werden minder patiënten in de CT-groep opgenomen voor bipolaire episoden.
  • Aantal dagen van episoden: de CT-groep had minder dagen in bipolaire episoden als geheel, in depressie of manie, na controle over het aantal eerdere episoden. Nadat medicatie compliance en het aantal eerdere episoden waren gecontroleerd, hadden patiënten in de CT-groep nog steeds aanzienlijk minder dagen in bipolaire episoden.
  • Aantal dagen in het ziekenhuis: de CT-groep had minder dagen in het ziekenhuis voor bipolaire episoden als geheel en aanzienlijk minder ziekenhuisdagen voor depressie.
26
Q

Hoe zat het maandelijke terugkaar van stemming vragenlijsten?

A

volgens de vragenlijsten was er een significante interactie tussen groep en tijd op de BDI (depressie test) tijdens de eerste 6 maanden waarin de CT-groep BDI kreeg. De BDI scores namen af voor mensen in de CT groep, terwijl deze in de controle groep juist toenam. De BDI score van de CT-groep bleek dan ook significant lager te zijn op 4 maanden en op 6 maanden. Ook scoorde de CT-groep significant lager op de BHS (meting naar hopeloosheid) na 4 maanden.

27
Q

Hoe zit het met stemmingsfluctuaties?

A

tijdens de 12 maanden had de CT-groep een lagere ISS activatie score (bestaat uit activatie, welzijn, ervaren conflict en depressie), een lagere BDI score en een lagere BHS score. Dit laat een grotere mate van stemmingsfluctuatie zien bij de controle groep dan bij de CT-groep.

28
Q

Hoe zit het met medische compliance?

A

93.1% van de patiënten in de CT-groep had de juiste serumlevels, vergeleken met 78.3% van de patiënten in de controlegroep. Echter, dit verschil bleek niet significant. Na 6 maanden gaven wel meer mensen in de CT-groep aan de medicatie goed te nemen dan mensen in de controlegroep.

29
Q

Wat was de discussie van het artikel van lam?

A

Dit onderzoek keek naar patiënten met bipolaire stoornis, die risico lopen op terugval. Wanneer patiënten CT kregen, hadden ze minder bipolaire episodes en werden minder vaak opgenomen. De proportie mensen in de controle groep die een terugval ervaarde was 75%, vergeleken met 44% in de CT-groep. Echter, bipolaire episodes kunnen variëren in lengte. De mensen in de controle groep hadden ook langere episodes (88 dagen) dan mensen in de CT-groep (27 dagen). Verder zorgde de CT voor een halvering van het aantal ziekenhuisopnames. In de controle groep werd 33% opgenomen, terwijl dit maar 15% was in de CT-groep.
Dit onderzoek geeft bewijs dat CT beschermend kan werken bij bipolaire depressie en manie wanneer patiënten CT-vaardigheden krijgen aangeleerd.

Al met al blijkt uit de resultaten dat CT nuttig bij het voorkomen van relapses, verlichten van symptomen en het stimuleren van sociaal functioneren bij patiënten met bipolaire stoornis die frequente terugvallen ervaren ondanks het gebruik van stemmingsstabilisatoren. De hypothese werd getest dat CT voordelige effecten heeft wanneer het wordt gebruikt in combinatie met medicatie, wat terug gevonden werd in de resultaten. Cognitieve therapie is een goede toevoeging aan medicatie in de behandeling van bipolaire stoornis.

30
Q

Wat wordt onderzocht in het artikel van kessing?

A

In deze review worden lange termijn observationele studies vergeleken, met oog op 2 doelen;

  1. De effectiviteit van lithium monotherapie vergelijken met andere stemming stabilisatoren met behoud van monotherapie voor bipolaire stoornis.
  2. De effectiviteit van lithium beoordelen in combinatie met andere stemming stabilisatoren in vergelijking met lithium in monotherapie.
31
Q

Wat zijn de resultaten/discussie uit het artikel van kessing?

A

Er voldeden 11 studies aan de inclusiecriteria. Over het algemeen werd naar 4 verschillende uitkomstmaten gekeken: (her) opname in ziekenhuis, falen van behandeling (door stoppen met behandeling of toevoegen van andere mediatie), terugval of een samengestelde meting gedefinieerd als een farmacologische interventie en/of opname.

  • Lithium in monotherapie vs. andere stemmingsstabilisatoren in monotherapie: werd onderzocht door 9 onderzoeken. In 8 van deze onderzoeken gaf lithium monotherapie betere uitkomsten vergeleken met andere stemmingsstabilisatoren. In 1 studie zijn er geen verschillen tussen lithium en andere medicatie gevonden, maar dit kan komen door inclusie van alleen bipolair-I patiënten (en geen andere vormen van bipolaire stoornis).
  • Lithium in combinatie met andere stemmingsstabilisatoren vs. lithium in monotherapie: een paar combinatie therapieën werden superieur gevonden aan monotherapie, maar velen waren dat niet. In 2 studies werd gevonden dat een combinatie therapie zorgde voor minder risico op hospitalisatie en het terugkeren van episodes, maar de overige 2 vonden geen verschil.
32
Q

Wat is een nadeel van randomized control trials?

A

het nadeel van RCT’s zijn de strengere inclusiecriteria en exclusiecriteria. Hierdoor blijft er slechts een heel klein groepje patiënten over die worden opgenomen in de studie. Hiertegenover hanteren register studies amper tot geen exclusiecriteria, waardoor de sample zo groot en representatief mogelijk wordt. Hierdoor is de externe validiteit van registerstudies ook een stuk hoger

33
Q

Wat is de conclusie van het artikel van kessner?

A

Uit deze review blijkt lithium goed te werken als stemmingsstabilisator in de behandeling van bipolaire stoornis. Een paar combinatie therapieën blijken superieur aan lithium als monotherapie, maar bij veel behandelingen waren dit niet het geval. Ook verlaagt lithium het risico op zelfmoord en kan het dementie voorkomen. Echter, blijkt het gebruik van lithium in de praktijk nog steeds niet erg veel voor te komen. Het gebruik van lithium zou meer benadrukt moeten worden in de voorschriften voor behandeling van bipolaire stoornis

34
Q

Wat is een mixed episode?

A

dit is de aanwezigheid van zowel depressie als manie. Volgens de DSM-5 komen mixed moods alleen voor in bipolar disorder type I. Er is enig bewijs dat manisch gemengde episodes vaker voorkomen bij patiënten met een omgekeerd, depressief en angstig temperament.
Een mixed episode kan worden vastgesteld als een op zichzelf staande episode of als een onderdeel van een bipolaire stoornis na een eerdere hypomanische, manische, depressieve of gemengde episode. Veel verschillende definities van mixed episodes worden gebruikt.

35
Q

Wat is de conclusie van het artikel van Grunze?

A

Olanzapine, paliperidon en ariprazol hebben de beste bewijs voor de behandeling van acute mixed manic states. Voor de preventie van een nieuwe episode na een mixed index episode , blijken quetiapine, lithium en olanzapine de beste behandel keuzes, hetzij in mono-of combinatiebehandeling. Er is minder bekend over hoe je het beste een mixed episode na een manische, gemengde of depressieve episode kan voorkomen, maar valproaat, olanzapine en lithium hebben enige werkzaamheid aangetoond.
Samenvattend suggereert bewijs dat olanzapine (in mono-of combinatiebehandeling) verschijnt als de medicatie die de meeste behandelingsscenario’s dekt en subgroepen in gemengde patiënten, zij het tegen een hoge tolerantie op lange termijn en hoge veiligheidskosten. Over het algemeen kan het zijn dat combinatie therapie effectiever zou zijn dan monotherapie voor de behandeling van mixed states, en kan in ieder geval in ernstige gevallen de voorkeur hebben. Finally, en vergelijkbaar met manie en depressie, zijn olozapine en vooral ECT opties om te overwegen als andere behandelingen zijn mislukt.

36
Q

Waar gaat het artikel van han over?

A

wordt de structurele en functionele magnetische resonantiebeeldvorming (MRI-studies) besproken die UD- en BD-depressie vergelijken op basis van neuro imaging-modaliteiten. In termen van de gedeelde neurobiologische ethologiën in UD en BD, spelen de amygdala en ACC beide een cruciale rol bij het disfunctioneren van emotie-verwerkende neurale circuits bij stemmingsstoornissen

37
Q

Wat kwam er uit fmri-onderzoeken naar regionale activiteit tijdens specifieke taken?

A

Eerdere fMRI-onderzoeken waarin individuen rechtstreeks werden vergeleken met UD en BD hebben gesuggereerd dat er verschillen zijn in neurale activiteit in limbische, PFC, subcorticale en visuospatiale gebieden tijdens positieve of negatieve affectieve gezichtstaken. In het bijzonder is er een hogere amygdala-activering bij UD vergeleken met BD tijdens negatieve emotionele stimuli, en het tegenovergestelde patroon verschijnt tijdens positieve emotionele stimuli. Ze vonden ook dat personen met UD hogere amygdala-reacties vertoonden op droevige gezichten vergeleken met neutrale gezichten dan depressieve personen met BD, terwijl het tegenovergestelde patroon werd waargenomen als reactie op blije gezichten versus neutrale gezichten, met hogere amygdala-activering in BD vergeleken met UD. Naast de regio’s betrokken bij cortico-limbische circuits, vertoonden BD-patiënten ook een afname van activiteit in de insula, midden temporaal, precentraal, midden occipitaal en linguale gyri vergeleken met UD-patiënten tijdens emotionele taken.

BD patiënten hebben een sterkere FC in netwerken van DM of FP. DM: groot netwerk, actief als iemand niet gefocust is op buitenwereld. Frontopariëtaal (FP): aandacht behouden, problemen oplossen, werkgeheugen. Een derde netwerk zorgt voor switchen tussen de twee Als je een sterkere FC hebt tussen de twee gebieden, dan is het voor je makkelijk om te switchen tussen aandacht voor de buitenwereld en voor je innerlijke gedachten.

38
Q

Wat kwam er uit fmri onderzoeken naar functionele connectiviteitspatronen?

A

Een studie wees uit dat depressie BD type II-patiënten een sterkere connectiviteit toonden tussen de PCC en rechter pariëtale/insula-regio’s vergeleken met UD-patiënten, en dat de connectiviteit van de PCC gecorreleerd was met de ernst van de depressie en zelfmoordgedachten bij UD, maar niet bij BD. BD had een lagere rusttoestand FC tussen de insula en mid-DLPFC en tussen de insula en frontopolaire PFC, maar hoger connectiviteit tussen de amygdala en hippocampus in vergelijking met UD.

39
Q

Wat kwam er uit structurele mri-onderzoeken naar corticale grijze stof of subcorticaal morofologie?

A

BD-patiënten vertoonden een verminderd volume grijze stof in de hippocampus en amygdala, terwijl UD-patiënten een verminderd volume vertoonden in de ACC vergeleken aan BD-patiënten. Personen met UD vertoonden significant verminderd grijze stof in de rechter DLPFC, linker hippocampus en parahippocampale gyrus, rechts inferieur temporale gyrus, spoelvormige gyrus en linker inferieure wandbeenkwab in vergelijking met die met BD.
Een eerdere studie onderzocht volumeverschillen in de subcorticale structuren tussen BD en UD en identificeerde dat UD aanzienlijk kleinere volumes had in de bilaterale hippocampus, amygdala en nucleus accumbens. Deze studie had echter geen gedetailleerde informatie over de vraag of proefpersonen met UD of BD momenteel in een depressieve episode waren, dus de bevinding kon niet worden gegeneraliseerd naar depressieve patiënten met UD of BD.

40
Q

Wat kwam er uit structurele mri onderzoeken naar microstructurele veranderingen in witte stof?

A

BD-patiënten vertoonden verminderde fractionele anisotropie (FA) in de linker superieure longitudinale fasciculus (SLF) in de inferieure temporale cortex vergeleken met UD-patiënten. Een verminderde FA in de anterior part van de corpus collosum wordt gevonden in patiënten met BD vergeleken met die met UD.

41
Q

Wat was de conclusie van het artikel van han?

A

Talrijke studies hebben duidelijke functionele en structurele verandering in neurale verwerking van emoties of beloningen gerapporteerd tussen BD-depressie en UD. Verschillende activeringspatronen in neurale netwerken, waaronder de amygdala, anterior cingulate cortex (ACC), prefrontale cortex (PFC) en striatum tijdens emotie-, belonings- of cognitie gerelateerde taken zijn gerapporteerd tussen BD en UD. Een sterker functioneel connectiviteitspatroon bij BD was uitgesproken in de standaardmodus en in frontopariëtale netwerken en hersenregio’s inclusief de PFC, ACC, pariëtale en tijdelijke regio’s, en thalamus vergeleken met UD. Verschillen in het volume van grijze stof in de ACC, hippocampus, amygdala en dorsolaterale prefrontale cortex (DLPFC) zijn gerapporteerd tussen BD en UD, samen met een dunnere DLPFC in BD vergeleken met UD. BD vertoonde verminderde witte massa in het voorste deel van het corpus callosum (dus minder connectie tussen 2 delen) en posterieus cingulum vergeleken met UD.

42
Q

Wat was een limitatie in het artikel van han?

A

variabiliteit in methodologie en kleine steekproefomvang in de onderzoeken leidde tot inconsistente resultaten

43
Q

Waar ging het artikel van whitton over?

A

Dit artikel bespreekt de recente literatuur over disfunctie van beloningsverwerking bij ernstige depressie (MDD), bipolaire stoornis en schizofrenie, met een focus op benaderingsmotivatie, beloningsleren en op beloning gebaseerde besluitvorming.

44
Q

Hoe reageren mensen met major depressive disorder op anhedonie?

A

Kritisch, op prototypische tests van consumerend plezier, melden personen met MDD normatieve beoordelingen van hedonische reacties. MDD, vooral in aanwezigheid van anhedonie, wordt gekenmerkt door een verminderd vermogen om gedrag te moduleren als functie van beloningen. Deze vermindering van het reactievermogen van beloningen lijkt aan te houden na remissie en blijkt chronische MDD te voorspellen ondanks de behandeling met antidepressiva.
Naast het leren van bekrachtiging, is dopamine sterk betrokken bij eetlustgedrag en op inspanning gebaseerde beloning gerelateerde besluitvorming. Op basis van bewijs van dopamine afwijkingen bij MDD, zou je kunnen verwachten dat depressieve individuen een afgestompte beloning tonen, anticipatie en bereidheid om moeite te doen om beloningen te verkrijgen. Dit werd bevestigd.
 MDD waren minder bereid om fysiek inspanning te leveren om potentieel grotere beloningen te verkrijgen.

45
Q

Hoe reageren mensen met bipolaire stoornis op beloning?

A

Recente bevindingen suggereren dat beloningsproces afwijkingen bij bipolaire stoornis kan ontstaan als gevolg van verhoogde activiteit in het dopamine-rijk ventrale striatum en linker vlPFC tijdens beloningsverwerking. Hoewel er sterk bewijs is voor de rol van een overmatige biologische beschikbaarheid van dopamine bij bipolaire stoornis, kunnen deze afwijkingen dit wel doen afhankelijk van zijn staat en daarom mogelijk niet de primaire pathofysiologie van de aandoening vertegenwoordigen. In plaats daarvan zijn er afwijkingen in niveaus van neurotransmitters (GLU) die bijdragen aan het belonen van afwijkingen in de verwerking tussen gemoedstoestanden. De neurotransmitters zijn een mediator.
 Verhoogde activiteit in dopamine (en receptoren voor dopamine zijn gevoeliger) bij een manie (is state dependent)  veel activatie in beloningssystemen, hierdoor vertonen ze ook eerder risicovol gedrag.

46
Q

Wat stelt de dopamine hypothese bij schizofrenie?

A

De ‘dopamine-hypothese’ van schizofrenie stelt dat positieve en negatieve symptomen het gevolg zijn van onregelmatige (in tegenstelling tot verhoogde of verminderde) dopamine-afgifte die ‘afwijkende saillantie’ kan toeschrijven aan irrelevante stimuli (resulterend in positieve symptomen) terwijl dit niet lukt bij het passend reageren op zinvolle reward cures (resulterend in negatieve symptomen).
 Overmatige striatale dopamine-afgifte in reactie op zinloze of irrelevante stimuli kan leiden tot positieve symptomen van psychose. In tegenstelling tot, afgestompte dopamine-afvuurpatronen die essentieel zijn voor gemotiveerd reageren op prikkels, kunnen de negatieve symptomen van de aandoening ondersteunen.

47
Q

Wat is de conclusie van het artikel van Whitton?

A

Afwijkingen in de beloningsverwerking staan centraal in de pathofysiologie van MDD, bipolaire stoornis en schizofrenie, en toenemend bewijs wijst op disfunctie bij bekrachtigingleren, op inspanning gebaseerde beloning gerelateerde besluitvorming en aandacht besteden aan beloning voorspellende signalen.