Biomechanica Flashcards

1
Q

Wat is de definitie van ‘biomechanica’?

A

De leer van krachten en het effect van krachten op het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen iemand die veel kracht geeft en iemand die sterk is?

A

Beide kunnen ‘veel’ gewicht verplaatsen maar iemand die sterk is kan meer met een bepaald gewicht omdat deze ook over meer techniek of coördinatieve vaardigheden beschikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarvan is de invloed van het uitoefenen van kracht op een voorwerp afhankelijk?

A

De richting en de grootte van de kracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke soorten krachten zijn er?

A

Fz: zwaartekracht
Fn: normaalkracht
Fi: traagheidskracht
Fsp: spierkracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is zwaartekracht (Fz) ?

A

Fz is de kracht die ontstaat door de aantrekkingskracht van de aarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is normaalkracht (Fn) ?

A

Fn is de reactiekracht op Fz: een tegenkracht die ervoor zorgt dat er geen beweging is indien even groot als Fz.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar zit het lichaamszwaartepunt?

A

Recht onder de navel en loopt loodrecht naar beneden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is traagheidskracht (Fi) ?

A

Fi is een reactiekracht op de kracht van snelheidsverandering. Het zorgt ervoor dat het net wat lastiger is om iets (vanuit stilstand) te versneller of iets te vertragen, wat naast de snelheid ook afhankelijk is van het gewicht van het voorwerp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom speelt traagheid geen rol bij een dynaband?

A

Omdat je bij een dynaband continu meer kracht moet leveren om deze verder uit te rekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het moment (M) ?

A

Het moment is een rotatiekracht met een vast punt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarvan is de grootte van het moment afhankelijk?

A

De grootte van de kracht (F) en de hefboomafstand (d).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de formule voor moment?

A

M = d x F

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe kan je een oefening zwaarder maken?

A
  1. Het moment te vergroten dmv het gewicht verder van het lichaam te houden (de d wordt groter) of een zwaarder gewicht te gebruiken (de F wordt groter).
  2. Sneller te bewegen maar dan de Fi hetgeen wat het zwaarder maakt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe kan evenwicht gunstig worden beïnvloed?

A
  1. groot steunvlak
  2. laag zwaartepunt
  3. een zwaartepunt dat precies boven het midden van het steunvlak is
  4. de vorm van het steunvlak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Op welke 2 manieren kun je de energieproductie van het lichaam benoemen?

A

Arbeid en vermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is vermogen (P) ?

A

De hoeveelheid arbeid per tijdseenheid

17
Q

Wat is arbeid?

A

De hoeveelheid energie die nodig is om een bepaalde afstand af te leggen